ECLI:NL:RBDHA:2023:8376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
NL22.16438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in asielaanvraag na intrekking beroep

In deze zaak heeft verzoeker op 11 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na het uitblijven van een besluit heeft verzoeker op 22 augustus 2022 beroep ingesteld. Op 13 januari 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, de aanvraag ingewilligd. Vervolgens heeft verzoeker op 29 maart 2023 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek op 30 maart 2023 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat aan zijn aanvraag is tegemoetgekomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 418,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand, waarbij de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, gezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 9 juni 2023. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16438

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Op 11 september 2021 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Verzoeker heeft op 22 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag.
Bij besluit van 13 januari 2023 heeft verweerder verzoekers aanvraag ingewilligd.
Bij bericht van 29 maart 2023 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het verzoek op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb [1] en nader uitgewerkt in het Bpb [2] . Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2. Nu verweerder niet binnen de hiervoor geldende termijn op de aanvraag van verzoeker heeft besloten en hij deze aanvraag hangende een beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingewilligd, is verweerder aan het beroep van verzoeker tegemoetgekomen. [3] De rechtbank ziet dan ook aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen in de kosten van de procedure die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen zag op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. .

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Besluit proceskosten bestuursrecht
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2195.