ECLI:NL:RBDHA:2023:840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Frankrijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 29 december 2022, hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Frankrijk voordat op zijn beroep was beslist.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de uiterste overdrachtstermijn van 16 februari 2023 in het geding was. De voorzieningenrechter stelde vast dat het beroep van verzoeker niet tijdig kon worden behandeld binnen deze termijn. Bovendien was er een verzoek gedaan om de zitting te verplaatsen, wat werd ingewilligd. De voorzieningenrechter vond het belang van verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep zwaarder wegen dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker eerder over te dragen.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekende dat het besluit van 29 december 2022 werd geschorst en verzoeker de behandeling van zijn beroep in Nederland mocht afwachten. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 837,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26848

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [Nummer],
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij niet wordt overgedragen voordat op het beroep is beslist.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8,81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De asielaanvraag van verzoeker is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is, op grond van de Dublinverordening [1] . Deze verordening stelt een termijn waarbinnen verzoeker dient te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoeker niet kan worden behandeld binnen deze uiterste overdrachtstermijn. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
3. Verzoeker heeft op 29 december 2022 een verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening ingediend om zijn beroep in Nederland te mogen afwachten. Op 2 januari 2023 is naar partijen een uitnodiging voor de zitting van 2 februari 2023 verstuurd waarbij zowel het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als het beroep behandeld zal worden. Gemachtigde van verzoeker heeft op 18 januari 2023 een bericht verstuurd met het verzoek om de behandeling van de zaak te verplaatsen. Dit verzoek is ingewilligd en er is voor de behandeling van het beroep een andere zittingsdatum, te weten 1 maart 2023, vastgesteld. Door de inwilliging van het verzoek om de behandeling van de zaak te verplaatsen, is het niet mogelijk het beroep voor de uiterste overdrachtsdatum, te weten 16 februari 2023, op zitting te behandelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om bij de behandeling van zijn beroep aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter zal dan ook in tegenstelling tot de eerder verstuurde oproep het verzoek om een voorlopige voorziening thans behandelen en bij wijze van ordemaatregel als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat het beroep op korte termijn op zitting zal worden behandeld en de uiterste overdrachtstermijn ten gevolge van deze uitspraak wordt gestuit.
4. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het besluit van 29 december 2022 wordt geschorst en dat verzoeker de behandeling van zijn beroep (zaaknummer NL22.26847) in Nederland mag afwachten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,- (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.