ECLI:NL:RBDHA:2023:8404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 7 juni 2023, is het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.G.C. van Riet, had beroep aangetekend tegen het besluit van 29 april 2023, waarin hem een maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat eiser niet op de juiste wijze op zijn rechten is gewezen. Dit gebrek heeft geleid tot de conclusie dat de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring per 7 juni 2023 bevolen en een schadevergoeding van € 4.100,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 41 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 837,-, die de staatssecretaris dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 juni 2023 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.L.P. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 april 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

De maatregel
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Eiser heeft de gronden 3b, 3f, 3i en 4a t/m 4e bestreden. De staatssecretaris heeft vervolgens grond 3i laten vallen. Eiser heeft ter zitting al geconstateerd dat er voldoende gronden overblijven om de bewaring te kunnen dragen. De rechtbank constateert dat de gronden 3a en 3d niet zijn bestreden en die gronden, inderdaad, voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen.
Ambtshalve toets
3. In de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1] De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Artikel 5.3 van het Vb 2000
4. Op grond van dit artikel moet de vreemdeling schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte worden gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. Dit artikel waarborgt dat de vreemdeling op zijn rechten wordt gewezen.
4.1.
Eiser is op 29 april 2023 gehoord. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat het gehoor is afgenomen zonder aanwezigheid van een advocaat. Tijdens het gehoor is gebruikgemaakt van een tolk in de Hindi taal. Aan eiser is bij de aanvang van het gehoor gezegd dat hij kosteloos gebruik kan maken van rechtsbijstand, zowel tijdens het gehoor als gedurende de verdere procedure. Eiser heeft toen gemeld dat hij geen prijs stelt op de aanwezigheid van een advocaat tijdens het gehoor, maar wel tijdens de verdere procedure. Aan het eind van het gehoor is aan eiser uitgelegd dat het voornemen bestaat om hem in bewaring te stellen. Op dat moment is niet gemeld dat eiser de mogelijkheid heeft om hiertegen in beroep te gaan bijgestaan door een gemachtigde. Op de zitting heeft de staatssecretaris erkent dat uit het dossier niet blijkt dat eiser op de voorgeschreven wijze bij het opleggen van de maatregel schriftelijk op zijn rechten is gewezen. De staatssecretaris heeft er daarbij wel op gewezen dat er op 29 april 2023 een piketmelding aan de advocaat van eiser is gestuurd, en dat deze melding ook is geaccepteerd.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat eiser op zijn rechten is gewezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.3 van het Vb 2000. De staatssecretaris heeft deze omissie niet ‘gecompenseerd’ door het doen van een mededeling over beroep en rechtsbijstand tijdens het gehoor.
Naar het oordeel van de rechtbank is er wel een schending van artikel 5.3 van het Vb 2000, als de vreemdeling in of bij de maatregel van bewaring geen schriftelijke vermelding heeft ontvangen van zijn recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Dat eiser bij het verhoor voorafgaande aan diens inbewaringstelling wel expliciet mondeling is gewezen op deze rechten, doet niet af aan de verplichting om dit schriftelijk te vermelden in of bij het besluit tot inbewaringstelling. De staatssecretaris kan deze omissie ook niet ‘compenseren’ met het doen van de door de staatssecretaris genoemde piketmelding. Deze melding wordt gedaan aan de piketcentrale en geeft dus geen informatie aan eiser zelf, zoals met artikel 5.3 van het Vb 2000 wel wordt beoogd. Daarnaast wordt de melding gedaan voorafgaand aan het gehoor, terwijl op dat moment nog niet duidelijk is of de maatregel van bewaring wordt opgelegd en zo ja, op welke gronden.
4.3.
De rechtbank oordeelt daarom dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de eisen genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb 2000. Niet gebleken is dat eiser bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, ervan op de hoogte is gebracht dat hij recht heeft op gratis rechtsbijstand.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk gebrek niet per definitie leidt tot de conclusie dat beroep gegrond moet worden verklaard. In voorkomende gevallen dient de rechtbank de belangen van de vreemdeling af te wegen tegen de belangen van de staatssecretaris. 23
Belangenafweging
5. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in dit geval uit dient te vallen in het nadeel van de staatssecretaris en overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank is pas na 28 dagen door middel van een kennisgeving op de hoogte gekomen van de bewaring van eiser.
5.2.
Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij ongeveer twee weken geleden zijn advocaat in de asielprocedure heeft gesproken en toen heeft gehoord dat hij in beroep kan tegen de maatregel van bewaring. Eiser zat toen al bijna vier weken in bewaring en heeft zijn advocaat gevraagd om beroep in te stellen tegen de opgelegde maatregel van bewaring. Dit beroep is ingesteld ongeveer gelijktijdig aan het moment dat de 28 dagen-kennisgeving is uitgebracht. Gelet hierop acht de rechtbank het alleszins aannemelijk dat eiser ten tijde van het opleggen van de maatregel niet op de hoogte was van zijn rechten, temeer omdat eiser tijdens het gehoor heeft aangegeven dat hij geen rechtsbijstand hoeft tijdens het gehoor maar dit wel graag wil voor de verdere procedure. Dit heeft tot gevolg gehad dat eiser pas na 28 dagen tegen de bewaring in beroep is gekomen, terwijl aannemelijk is dat eiser dit eerder zou hebben gedaan als hij op de hoogte was geweest van de mogelijkheid daartoe.
5.3.
De piketadvocaat is inderdaad, zoals de staatssecretaris stelt, op 29 april 2023 ingelicht. De melding is verzonden aan de piketadvocaat om 10.13 uur, kort na aanvang van het gehoor. De maatregel van bewaring is opgelegd op 29 april 2023 om 13.00 uur, zodat de enkele verwijzing naar de piketmelding onvoldoende waarborgen biedt voor een juiste informatieverstrekking aan eiser ten tijde van de aansluitend aan het gehoor opgelegde maatregel, temeer omdat de piketadvocaat niet aanwezig was bij het gehoor.
5.4.
Eiser is voor de eerste keer in Nederland en is dan ook voor de eerste keer met de procedure omtrent bewaring geconfronteerd.
5.5.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het vastgestelde gebrek (de strijdigheid met artikel 5.3 van het Vb 2000) dusdanig ernstig is dat het ertoe leidt dat de bewaring vanaf het begin onrechtmatig is geweest.
Conclusie
6 Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 7 juni 2023.
Schadevergoeding
7. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 41 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 41 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 4.100,-.
Proceskosten
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 7 juni 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 4.100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 7 juni 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.