ECLI:NL:RBDHA:2023:8452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 25 mei 2023 een maatregel van bewaring had opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 6 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. R.L.F. Zandbelt.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De staatssecretaris had zware en lichte gronden aangevoerd voor de maatregel, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij niet voldeed aan zijn vertrekplicht. Eiser had de gronden van de maatregel niet bestreden, en de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een minder dwingende maatregel.

Eiser betoogde dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de redenen van de bewaring en de mogelijkheid om beroep in te stellen met gratis rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet aan deze verplichting heeft voldaan, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser feitelijk niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris wel tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15778

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 25 mei 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde mr. H. Loth en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De maatregel
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Eiser heeft de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met de toepassing van een lichter middel?
5. Bij de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
5.1.
De stelling dat het feitelijke woonadres van eiser bekend is en dat de staatssecretaris daarom had kunnen volstaan met de toepassing van een meldplicht overtuigt de rechtbank niet. Aan eiser is op 16 februari 2023 een besluit uitgereikt waarin hem is meegedeeld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en dat hij Nederland binnen een maand moet verlaten. Eiser heeft de zware gronden 3b en 3c niet bestreden, zodat niet in geschil is dat eiser niet aan de hem op 16 februari 2023 opgelegde vertrekplicht heeft voldaan en zich gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
Anders dan eiser vindt de rechtbank in de stukken en wat ter zitting is besproken geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat het niet duidelijk is of het terugkeerbesluit (TKB) van 16 februari 2023 aan hem is uitgereikt. Ter zitting heeft eiser namelijk verklaard dat hij het TKB aan een medewerker van de reclassering heeft laten lezen, maar dat deze medewerker hem er vervolgens niet op heeft gewezen dat eiser Nederland dient te verlaten. Eiser heeft daarnaast ter zitting verklaard dat hij wel wist dat hij weg moest, maar dat hij in Nederland is gebleven om werk te zoeken. Nu eiser dus op de hoogte was van de inhoud van het TKB en desondanks niet binnen de gestelde termijn Nederland heeft verlaten, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Had de staatssecretaris eiser moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring. Samen met de overige gebreken moet dit volgens eiser leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitvalt.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat wel aan de door eiser genoemde voorwaarden is voldaan. Subsidiair stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat sprake is van een licht gebrek. Daarom leidt dit gebrek tot een belangenafweging die in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Het is namelijk niet gebleken dat eiser bij de inbewaringstelling schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank weegt daarin mee dat uit de (onbetwiste) gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zou onttrekken en dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat de maatregel is opgelegd op 25 mei 2023 en eiser op 30 mei 2023 (alsnog) beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel. Het betoog van eiser leidt daarom niet tot gegrondverklaring van het beroep.
Ambtshalve toets
7. In de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank ook geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8.1.
De rechtbank ziet in het onder 6.2 geconstateerde gebrek in de maatregel aanleiding om de staatssecretaris te voordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 9 juni 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.