ECLI:NL:RBDHA:2023:8453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL22.20862 en NL22.20863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag verblijfsvergunning en de buiten behandeling stelling door de rechtbank

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, uitspraak gedaan in de zaken NL22.20862 en NL22.20863, waarbij eisers, twee Iraakse nationalen, een beroep hebben ingesteld tegen de buiten behandeling stelling van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning. De eisers hadden op 3 maart 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 maart 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet tijdig de benodigde informatie hebben aangeleverd, ondanks dat zij een hersteltermijn van slechts 49 minuten kregen. De rechtbank oordeelde dat deze termijn, hoewel kort, in de gegeven omstandigheden niet onredelijk was, gezien de urgentie van de situatie en het feit dat dit de derde aanvraag van eisers was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en volledige indiening van aanvragen en de verantwoordelijkheden van de aanvragers in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.20862 (beroep) en NL22.20863 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1952
[eiser 2]
geboren op [geboortedatum 2] 1961
beide van Iraakse nationaliteit, samen eisers.
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Beslissing

De rechtbank/voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond; en
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eisers tegen de buiten behandeling stelling van de aanvraag van eisers.
1.2
Eisers hebben op 3 maart 2022 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verweerder heeft op 7 maart 2022 de aanvraag niet in behandeling genomen. De bezwaren van eisers heeft verweerder op 14 oktober 2022 ongegrond verklaard.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2023 op een zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het griffierecht
2. Eisers hebben een onderbouwd verzoek gedaan om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, zodat eisers in deze procedures zijn vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
De buitenbehandelingstelling
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers verbleven vanaf 7 december 2021 in de vreemdelingenbewaring. Op 17 februari 2022 zijn eisers op de hoogte gebracht van het voornemen om hen uit te zetten op 8 maart 2022 om 08:10 uur. Op
3 maart 2022 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij hun kind’. Op
7 maart 2022 heeft verweerder eisers een herstelbrief gestuurd wat inhoudt dat eisers de gelegenheid kregen om hun aanvraag aan te vullen omdat de aanvraag nog niet compleet was. Eisers kregen daarvoor 49 minuten de tijd en hebben niet van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Verweerder heeft daarom de aanvraag buiten behandeling gesteld.
4. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder de aanvraag van eisers buiten behandeling heeft mogen stellen.
5. Eisers voeren primair aan dat geen sprake is van een situatie waarin verweerder een kortere termijn kon geven om de aanvraag aan te vullen, zoals bedoeld in B1/3.4.1.3 van de Vreemdelingencirculaire. Eisers zijn namelijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag niet gewezen op het ontbreken van informatie en/of bewijsmiddelen. Secundair voeren eisers aan dat de termijn van 49 minuten onredelijk kort is en niet kan worden aangemerkt als een daadwerkelijk herstelverzuim. Hierbij voeren eisers aan dat de aanvraag op 3 maart 2022 al was ingediend per fax en verweerder daardoor al drie dagen eerder een hersteltermijn had kunnen bieden.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
7.1.1.
Voor de rechtbank is het volgende van belang.
7.1.2.
De huidige aanvraag is de derde aanvraag van eisers om een vergunning voor verblijf bij hun meerderjarig kind.
7.1.3.
Op 17 februari 2022 zijn eisers op de hoogte gebracht van het voornemen van verweerder om hen vanuit bewaring uit te zetten op 8 maart 2022. Tussen partijen is vervolgens contact geweest op 3 maart 2022 tijdens het “vertrek gesprek” waarbij de gemachtigde van eisers kenbaar heeft gemaakt dat eisers nadenken over het indienen van een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning. Verweerder heeft op de zitting onbestreden toegelicht dat op dat moment aan eisers duidelijk is gemaakt dat mocht er een nieuwe aanvraag worden ingediend, dit omwille van de tijd niet meer mogelijk was via de reguliere route en aldus via de regiehouder moest verlopen. De rechtbank constateert dat vervolgens een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning is ingediend op 3 maart 2022 per fax zonder nadere stukken, gericht aan het algemene administratie adres van de IND. Eisers hebben de regiehouder hiervan niet op de hoogte gesteld. Op 7 maart 2022 is de regiehouder, nadat de regievoerder met het kantoor van eisers hun gemachtigde contact had opgenomen, op de hoogte gesteld van de ingediende aanvraag. Vervolgens heeft de regievoerder geconstateerd dat de aanvraag niet onderbouwd was met stukken. Toen is alsnog een hersteltermijn brief verstuurd, met een termijn van 49 minuten om stukken toe te sturen. Deze hersteltermijn ging in op 13:41. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat deze termijn zo kort was omdat verweerder zelf ook weer tijd moest worden gegund om de stukken te kunnen beoordelen, gelet op de geplande vlucht van 08:10 uur de volgende ochtend.
7.2.
De rechtbank constateert dat 49 minuten een korte periode is, maar in de onderhavige situatie niet onbegrijpelijk gelet op de wijze waarop de aanvraag is gedaan door eisers en de uitzetting op 8 maart 2022 gepland stond. Daar betrekt de rechtbank ook bij dat dit al de derde aanvraag betreft voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij hun kind en eisers al op 17 februari 2022 wisten dat zij op 8 maart zouden worden uitgezet. Dat eisers hun nieuwe aanvraag zonder enige onderbouwing indienen is dan ook lastig te volgen. Met andere woorden, als eisers op deze manier een aanvraag indienen is het ook aan hun handelingen te wijten dat verweerder slechts een hele korte termijn heeft gegeven om de aanvraag conform art. 4:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te vullen.
7.3.
Ook het beroep van eisers op B1/3.4.1.3 uit de Vreemdelingencirculaire slaagt niet, omdat het beleid niet op de onderhavige situatie van toepassing is. Met verweerder constateert de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit wel heeft verwezen naar dit beleid, en het bestreden besluit aldus op dat vlak onjuist is gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met inachtneming van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Omdat eisers geen gelijk krijgen, krijgen zij ook geen kosten vergoed die zij hebben gemaakt in deze procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.L. van Egmond, griffier
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.