ECLI:NL:RBDHA:2023:8456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot uitstel van vertrek en opvang van een asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die uit de opvanglocatie was gezet. De verzoeker, afkomstig uit Ecuador en met de Venezolaanse nationaliteit, had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 april 2023 het eerder verleende uitstel van vertrek beëindigd, waarop de verzoeker bezwaar maakte en om een voorlopige voorziening vroeg. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onverwijlde spoed was, gelet op de belangen van de verzoeker, die afhankelijk is van medische zorg voor zijn HIV-behandeling.

De staatssecretaris had aanvankelijk verzet tegen het verzoek, maar herzag zijn standpunt en erkende dat het bezwaar een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om schorsing van het bestreden besluit kennelijk gegrond was en dat de verzoeker niet mocht worden uitgezet totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd bepaald dat de verzoeker moest worden aangemerkt alsof op hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing was, zodat hij recht had op verstrekkingen van het COA.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, die zijn bijgestaan door een gemachtigde. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14736

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.C. Smit)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

In het besluit van 20 april 2023 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het eerder aan verzoeker ambtshalve verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) beëindigd.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting van 19 juni 2023.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien het verzoek kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
2. Verzoeker is afkomstig uit Ecuador, heeft de Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982. Verzoeker heeft in Nederland asiel aangevraagd, maar die aanvraag is op 6 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Het door verzoeker ingestelde beroep tegen dit besluit is op 15 december 2022 ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
2.1
In het besluit van 22 september 2022 heeft de staatssecretaris aan verzoeker voorlopig uitstel van vertrek verleend. In het aanvullende besluit van 26 september 2022 is bepaald dat dit uitstel geldt voor een periode van maximaal zes maanden of zoveel korter, als eerder op de ambtshalve beoordeling wordt beslist. Bij besluit van 9 maart 2023 is het uitstel verlengd met ingang van 6 maart 2023 tot 6 september 2023 of zoveel korter, als eerder op de ambtshalve beoordeling wordt beslist. Met het bestreden besluit is op de bedoelde ambtshalve beoordeling gedaan en is beslist dat het verleende uitstel van vertrek beëindigd wordt per 20 april 2023. Op 8 mei 2023 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) aangezegd dat verzoekers recht op opvang per 19 mei 2023 wordt beëindigd. Op 20 mei 2023 heeft verzoeker de opvanglocatie in [plaats] verlaten.
3. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort en hij in Nederland mag blijven totdat op het bezwaar zal zijn beslist. Ook vraagt verzoeker de voorzieningenrechter te bepalen dat hij wordt aangemerkt alsof op hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is.
3.1
De staatssecretaris heeft in zijn bericht van op 25 mei 2023 laten weten dat hij zich verzet tegen toewijzing van het verzoek en heeft de rechtbank verzocht om het verzoek op zitting te behandelen. Vervolgens zijn partijen uitgenodigd op de zitting van 19 juni 2023. In het verweerschrift van 2 juni 2023 heeft de staatssecretaris zijn standpunt herzien. Hij verzet zich niet langer tegen toewijzing van het verzoek voor zover dat ziet op het voorkomen van een eventuele uitzetting hangende de behandeling van het bezwaar. Voor de staatssecretaris is daartoe redengevend dat verzoeker in de bezwaarfase gehoord zal worden waardoor “niet op voorhand het standpunt kan worden ingenomen dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft”. Gelet op dit standpunt, dat er dus op neer komt dat het bezwaar volgens de staatsecretaris een redelijke kans van slagen heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat (in ieder geval dit deel van) het verzoek kennelijk gegrond is en toegewezen kan worden. Een zitting is daarom ook niet meer nodig.
4. Ten aanzien van het vraag of verzoeker kan worden aangemerkt alsof op hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is verzet de staatssecretaris zich nog wel tegen toewijzing. In het verweerschrift stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat het bestreden besluit alleen betrekking heeft op het verzoek om uitstel van vertrek, zodat in zoverre niet is voldaan aan het zogenoemde materiële connexiteitsvereiste. Volgens de staatssecretaris dient verzoeker zich te wenden tot het COa als hij weer wil worden toegelaten tot de opvanglocatie en weer toegang wil krijgen tot andere verstrekkingen.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de staatssecretaris gelijk heeft dat enkel het schorsen van het bestreden besluit niet zou leiden tot een recht op verstrekkingen als bedoeld in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Hoewel verzoeker dan wel rechtmatig verblijf krijgt, valt hij dan immers nog niet onder een van de categorieën genoemd in artikel 3 van de Rva. Gelet op de aard van deze zaak en de specifieke omstandigheden van verzoeker is wel van belang dat hij recht op de verstrekkingen van het COa krijgt, waaronder de toegang tot medische zorg. Eiser lijdt namelijk aan HIV en is afhankelijk van medicatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het in het belang van verzoeker dat de continuïteit van zijn de behandeling gewaarborgd is totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist. Volgens het advies van het Bureau Medische Advisering van 3 februari 2023 is (binnen enige termijn) een medische noodsituatie te verwachten bij het uitblijven van deze behandeling. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe om hem aan te merken alsof op hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is. Het door de staatssecretaris genoemde gebrek aan materiële connexiteit staat er niet aan in de weg dat de voorzieningenrechter dit als afzonderlijke voorziening kan bepalen. Dat zal de voorzieningenrechter ook doen. Bepaald zal worden dat verzoeker vanaf de datum van verzending van deze uitspraak moet worden aangemerkt alsof op hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing en daarmee (dus) valt onder artikel 3, derde lid, onder f, van de Rva en vanaf dat moment recht heeft op verstrekkingen van het COa totdat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe als kennelijk gegrond. Omdat het verzoek wordt toegewezen krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die betalen. De kosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft één proceshandeling verricht: het indienen van het verzoekschrift. Deze proceshandeling levert een punt op met een waarde van € 837,-. Omdat verzoeker is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft dat ook niet te worden vergoed door de staatssecretaris.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort en verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist;
  • bepaalt dat verzoeker wordt aangemerkt alsof op hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.F. van den Brink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.