In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1]. De eiseres, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, die de waarde van de woning voor het jaar 2021 had vastgesteld op € 354.000. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 173.000, gebaseerd op de WOZ-waarde van de woning op waardepeildatum 1 januari 2018. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten onvoldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiseres, omdat deze objecten niet dezelfde (brand)onveiligheid vertoonden als de woning van eiseres. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had aangetoond dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Eiseres slaagde er echter ook niet in om haar bepleite waarde aannemelijk te maken. Uiteindelijk bepaalde de rechtbank de waarde van de woning schattenderwijs op € 300.000. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, de beschikking werd vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelastingen werd dienovereenkomstig verminderd. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 211,66.