ECLI:NL:RBDHA:2023:850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.8071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Egyptische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid', welke door de staatssecretaris op 9 september 2021 werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, aangezien zij het inburgeringsexamen niet had gehaald en er geen bewijs was van haar inspanningen om zich voor te bereiden op het examen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 7 april 2022 ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 13 december 2022 heeft eiseres aangevoerd dat haar persoonlijke omstandigheden, zoals analfabetisme en financiële situatie, onvoldoende zijn meegewogen door de staatssecretaris. Eiseres verwees naar een eerdere uitspraak van de zittingsplaats Haarlem, waarin werd gesteld dat een derdelander vrijgesteld kan worden van het inburgeringsvereiste indien dit de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk maakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris op goede gronden heeft kunnen stellen dat eiseres zich niet voldoende heeft ingespannen om het inburgeringsexamen af te leggen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet in staat is om het examen te maken, ondanks haar analfabetisme.

De rechtbank heeft ook overwogen dat eiseres en haar echtgenoot, die in Egypte verblijft, hun gezinsleven daar kunnen uitoefenen. De rechtbank heeft de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen, omdat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Egypte voort te zetten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8071

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.8071) ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A], als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Egyptische nationaliteit. Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot in Nederland, [B] (referent), die ook de Egyptische nationaliteit heeft. Eiseres en referent zijn blijkens de overgelegde huwelijksakte op 1 januari 2020 met elkaar getrouwd in Egypte.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor de mvv afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft het inburgeringsexamen tot nu toe niet gehaald en niet is gebleken welke daadwerkelijke inspanningen door eiseres zijn geleverd om zich voor te bereiden op het examen. Daarnaast is van strijd met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] bij de afwijzing van deze aanvraag geen sprake. Verweerder heeft deze standpunten in bezwaar gehandhaafd.

Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?

3. Eiseres voert in beroep – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden, meer specifiek de leerachterstand, het analfabetisme, de financiële situatie en de woonplaats van eiseres onvoldoende betrokken bij de beoordeling van de ontheffing voor het inburgeringsexamen. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak [2] van de zittingsplaats Haarlem van 25 augustus 2016, die oordeelt dat een derdelander vrijgesteld moet worden van het inburgeringsvereiste indien blijkt dat dit vereiste de uitoefening van het recht op gezinshereniging in zijn geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Zelfs één enkele omstandigheid kan volgens deze uitspraak zo zwaar wegen dat de verplichting tot het behalen van het inburgeringsexamen niet als voorwaarde kan worden gesteld voor verkrijging van een mvv. De inburgeringseis is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook druist de inburgeringseis in tegen artikel 8 EVRM. Deze maatregel vormt voor eiseres een blokkade en de Staat zal dus moeten zorgen dat zij ondersteuning krijgt. De korte duur van haar relatie met referent mag verweerder niet in haar nadeel laten meewegen.
4. Verweerder vindt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en heeft op de zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontheffing inburgeringsexamen
5. Niet in geschil is dat eiseres in beginsel inburgeringsplichtig is en dat eiseres nog niet is geslaagd voor het inburgeringsexamen. In geschil is of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiseres in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. [3] Verweerder beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor ontheffing op basis van de persoonlijke situatie van de vreemdeling, de aangevoerde omstandigheden, de getoonde wil om voor het examen te slagen en de inspanningen die daarvoor geleverd zijn. [4]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat eiseres zich niet op passende wijze heeft ingespannen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiseres niet met stukken heeft onderbouwd welke daadwerkelijke inspanningen zij heeft geleverd om het inburgeringsexamen af te leggen. Niet duidelijk is of eiseres tot nu toe überhaupt een poging gedaan heeft om het inburgeringsexamen af te leggen. Hoewel op de zitting is aangegeven dat referent het zelfstudiepakket aan eiseres heeft doorgestuurd, is verder niet duidelijk geworden of eiseres hiermee geoefend heeft dan wel pogingen heeft ondernomen om het examen af te leggen. Met de enkele stelling dat zij analfabeet is en weinig scholing heeft gehad, heeft zij nog niet aangetoond dat zij op geen enkele manier het examen kan afleggen of niet kan slagen voor het examen. Verweerder heeft in dat oordeel ook geen doorslaggevende belang hoeven toekennen aan de verklaring van de arts van 28 oktober 2020 waarin staat dat zij alleen de lagere school heeft gevolgd en het Latijnse schrift niet beheerst. Verweerder heeft zowel in het primaire als het bestreden besluit erop gewezen dat het zelfstudiepakket ook geschikt gemaakt is voor analfabeten. Het niet nader met stukken onderbouwde betoog van eiseres dat met het inburgeringsvereiste een oneerlijke financiële drempel wordt opgeworpen wordt evenmin gevolgd. Verweerder heeft zowel in het primaire als het bestreden besluit overwogen dat er gratis oefenmateriaal voor het inburgeringsexamen beschikbaar is en niet valt in te zien waarom er sprake zou zijn van een financiële drempel. Alles in samenhang bezien heeft verweerder daarom geen aanleiding hoeven zien om eiseres te ontheffen van de verplichting tot het afleggen van het inburgeringsexamen. De beroepsgronden slagen niet.
Artikel 8 EVRM
7. De rechtbank stelt voorop dat eiseres en referent het gezinsleven zijn gestart terwijl eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres heeft mogen meewegen dat zij er niet op konden vertrouwen dat zij het gezinsleven in Nederland mochten uitoefenen, nu artikel 8 EVRM geen recht op vrije domiciliekeuze omvat. Ook heeft verweerder in het nadeel mogen meewegen dat eiseres onvoldoende kennis heeft van Nederland, nu zij niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. Verweerder heeft daarnaast op goede gronden kunnen oordelen dat geen sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Egypte uit te oefenen, nu niet vast is komen staan dat referent niet meer in Egypte kan aarden. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat referent het grootste deel van zijn leven in Egypte heeft gewoond en daarom bekend geacht mag worden met de taal en cultuur in Egypte. Temeer nu op de zitting is gebleken dat referent momenteel in Egypte verblijft, heeft verweerder mogen oordelen dat dit alles niet maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres en referent uitvalt. Zij kunnen immers het gezinsleven blijven uitoefenen zoals ze dat sinds hun huwelijk in 2020 hebben gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent heeft laten uitvallen en dat verweerder geen doorslaggevende gewicht heeft hoeven toe te kennen aan het recht op gezinsleven van eiseres en referent.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb.
4.Op grond van paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nader uitgewerkt in Werkinstructie 2021/21 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).