ECLI:NL:RBDHA:2023:851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.7359, NL22.7360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
  • M.J.J. Roks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsdoel naar arbeid in loondienst en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag van eiser voor wijziging van zijn verblijfsdoel naar 'arbeid in loondienst'. Eiser, geboren in 1979 en van Namibische nationaliteit, had een verblijfsvergunning onder de beperking 'zoekjaar hoogopgeleide' die na twaalf maanden was verlopen. Hij verzocht om verlenging en wijziging van zijn verblijfsvergunning, maar deze aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich baseerde op negatieve adviezen van het UWV. Eiser stelde dat de coronacrisis zijn kansen op de arbeidsmarkt had beïnvloed en dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de adviezen van het UWV op goede gronden had gevolgd en dat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.7359 (beroep) en NL22.7360 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder:
de aanvraag van eiser voor wijziging van het verblijfsdoel naar ‘arbeid in loondienst’ afgewezen;
meegedeeld dat de verblijfsvergunning ‘zoekjaar hoogopgeleide’ niet kan worden verlengd en
een terugkeerbesluit - gericht op rechtsgevolg - met een vrijwillige vertrektermijn van vier weken opgelegd aan eiser.
Bij besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.7359) ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.7360) te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] , als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is mr. [B] , senior jurist bij het UWV [1] WERKbedrijf, op de zitting verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1979 en heeft de Namibische nationaliteit. Eiser heeft na afronding van een universitaire studie in Nederland voor twaalf maanden een verblijfsvergunning onder de beperking ‘zoekjaar hoogopgeleide’ gehad. Na het verlopen van deze verblijfsvergunning heeft eiser in het kader van een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid (GVVA) zowel verlenging van de verblijfsvergunning ‘zoekjaar’ als wijziging naar de beperking ‘arbeid in loondienst’ aangevraagd. Eiser heeft deze aanvraag gedaan, omdat hij als keukenhulp in een horecaonderneming genaamd ‘ [bedrijfsnaam] ’ (referent) wilde werken.
2. De aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel is - onder verwijzing naar de negatieve arbeidsmarktadviezen van het UWV - door verweerder afgewezen. Uit de adviezen van het UWV van 30 december 2021 en 29 maart 2022 volgt dat eiser niet tot het prioriteitgenietend aanbod voor de baan als keukenhulp behoort, dat referent de vacature niet bij het UWV heeft aangemeld en dat door referent onvoldoende inspanningen zijn verricht om prioriteitgenietend aanbod voor deze vacature te werven. Dit betekent dat eiser niet voldoet aan de geldende eisen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Verweerder heeft de vergunning ‘zoekjaar’ niet verlengd, omdat deze vergunning op grond van de toepasselijke regelgeving [2] een maximale duur van twaalf maanden kent en na verloop daarvan niet verlengbaar is.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser vindt dat in het advies van het UWV onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de coronacrisis voor zijn positie op de arbeidsmarkt. Door de coronapandemie heeft eiser feitelijk geen gebruik kunnen maken van zijn verblijfsvergunning ‘zoekjaar’. Vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van de coronapandemie had verweerder de aanvraag niet kunnen afwijzen. Ook heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.
4. Verweerder vindt - kort samengevat - dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen en dat de hoorplicht niet is geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Tussen partijen is niet langer in geschil dat op grond van artikel 3.58 eerste lid, aanhef en onder n van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) de vergunning voor een zoekjaar niet kan worden verlengd.
De wijziging van het verblijfsdoel naar ‘arbeid in loondienst’
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de adviezen van het UWV ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit en aldus op goede gronden de aanvraag afgewezen. Uit de adviezen van het UWV blijkt - kort samengevat - dat de weigeringsgronden van artikel 8 Wav zich voordoen in dit geval. Eiser heeft in beroep niet met stukken onderbouwd dat zich het tegendeel voordoet of dat deze adviezen anderszins onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Niet gebleken is dat eiser tot het prioriteitgenietend aanbod behoort, dat referent de vacature bij het UWV heeft aangemeld of dat referent voldoende inspanningen heeft geleverd om prioriteitgenietend aanbod voor deze vacature te werven. Het in beroep overleggen van de loonstrook van januari 2022 maakt dit oordeel niet anders. Eiser heeft daarnaast geen stukken overgelegd (zoals een contra-expertise) waaruit kan volgen dat aan de inhoud van de adviezen van het UWV moet worden getwijfeld. Eiser heeft zich beperkt tot de enkele stellingen dat hij het niet eens is met het advies, dat verweerder vanwege de coronasituatie zijn regelgeving had moeten aanpassen en dat zijn aanvraag vanwege deze bijzondere omstandigheden niet afgewezen had mogen worden. Deze stellingen alleen zijn echter onvoldoende om eiser in zijn betoog te volgen.
Hoorplicht
5.3
Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. In dit geval doet een dergelijke situatie zich voor. Eiser heeft in bezwaar onvoldoende ingebracht om aan te tonen dat er geen prioriteitgenietend aanbod aanwezig is op de arbeidsmarkt, dan wel dat de referent voldaan heeft aan zijn inspanningsverplichtingen. Wat door eiser in bezwaar is aangedragen was reeds bij verweerder bekend en er was redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat dit tot een ander oordeel zou leiden.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] .
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen verzet of hoger beroep open.

Voetnoten

1.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
2.Zie artikel 3.58, eerste lid, onderdeel n van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).