ECLI:NL:RBDHA:2023:8516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL22.25845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25845
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Verzoeker heeft op 15 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
Bij besluit van 21 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 april 2023 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft een aanvraag ingediend voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat een vreemdeling minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft gewoond op basis van een geldige verblijfsvergunning regulier voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel. Verzoeker voldoet volgens verweerder niet aan deze voorwaarde, omdat zijn verblijfsvergunning bij beschikking van 13 november 2019 is ingetrokken met ingang van 11 oktober 2014. Het door verzoeker in deze zaak ingediende beroep is verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Standpunt van verzoeker
2. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de voorlopige voorziening moet worden toegewezen, omdat hij op dit moment niet kan voorzien in zijn eigen levensonderhoud. Hij
voert daartoe aan dat hij op dit moment weliswaar in Nederland mag verblijven in afwachting van de uitspraak op zijn lopende beroepszaak over de intrekking van zijn verblijfsververgunning, maar hij heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland gedurende deze periode. Hij kan dus gedurende die periode niet werken. Verzoeker heeft pas rechtmatig verblijf als een voorlopige voorziening wordt toegewezen. Dat volgt volgens verzoeker uit artikel 8, onder h van de Vreemdelingenwet (Vw). Hij werkt sinds december 2022 niet meer en teert op de zakken van anderen. Naast het verbod op uitzetting vraagt verzoeker om verweerder op te dragen verzoeker te behandelen alsof hij in het bezit is van een verblijfsvergunning.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder is primair van mening dat er geen sprake is van spoedeisend belang. Doordat verzoeker ook een voorlopige voorziening heeft aangevraagd bij het beroep tegen de intrekking van zijn verblijfvergunning mag verzoeker in Nederland blijven gedurende die periode en heeft hij gedurende die periode ook rechtmatig verblijf.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De verblijfsvergunning van verzoeker is ingetrokken en dat besluit is volgens verweerder terecht genomen.
Beoordeling van de rechtbank
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5. Het feit dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter al dat er sprake is van spoedeisend belang. De omstandigheid dat in het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning vermeld staat dat eiser de uitspraak van de rechtbank in Nederland mag afwachten, doet geen rechtmatig verblijf ontstaan zoals bedoeld in artikel 8, onder h, van de Vw.
6. De voorzieningenrechter moet vervolgens beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en welke belangen prevaleren.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoeker prevaleren. Verzoeker heeft op dit moment geen rechtmatig verblijf in Nederland en kan daardoor niet werken om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Daarbij komt dat verweerder geen enkel belang heeft gesteld. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de belangen aan de kant van verzoeker zwaarder wegen dan de belangen van verweerder.
Verder kan de voorzieningenrechter nog niet vooruitlopen op de uitkomst van het door verzoeker ingediende bezwaar. Deze uitkomst is namelijk afhankelijk van hetgeen de meervoudige kamer van de rechtbank beslist over de intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker. Dit betekent dat het niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
8. Gezien de belangen die verzoeker heeft gesteld en aangezien niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te beslissen dat verzoeker door verweerder dient te worden behandeld als
ware hij in het bezit van een verblijfsvergunning. Verzoeker heeft zijn belang hierbij immers niet onderbouwd.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,00 bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,00.
10. Ook moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoeker tot vier weken na de te nemen beslissing op bezwaar rechtmatig verblijf heeft in Nederland;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.