ECLI:NL:RBDHA:2023:852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
NL22.7802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringseisen en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Iraakse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking 'verblijf bij familie- of gezinslid', welke door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet voldeed aan de inburgeringseisen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ontheffing van deze eis rechtvaardigden. Eiseres voerde aan dat haar persoonlijke omstandigheden, zoals haar analfabetisme en de problemen met elektriciteit en internet in Irak, onvoldoende waren meegewogen in de beslissing van de staatssecretaris.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 13 december 2022, waarbij de referent van eiseres, haar echtgenoot, aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had kunnen besluiten dat eiseres zich niet voldoende had ingespannen om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen. De rechtbank wees erop dat eiseres niet had aangetoond dat het voor haar onmogelijk was om toegang te krijgen tot het benodigde lesmateriaal en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen objectieve belemmeringen waren voor het uitoefenen van gezinsleven in Irak.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres had laten uitvallen. Eiseres en haar echtgenoot hadden hun gezinsleven gestart terwijl eiseres geen rechtmatig verblijf had in Nederland, en de rechtbank oordeelde dat er geen acute omstandigheden waren die een uitzondering op de inburgeringsplicht rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7802

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.7802) ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Referent [A] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Als tolk is verschenen de heer Zaid Tata. Verweerder is - met voorafgaande afmelding - niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot, [A] (referent). Eiseres en referent zijn blijkens de overgelegde huwelijksakte op 20 oktober 2019 met elkaar gehuwd in Irak. Dit huwelijk is in 2022 ingeschreven in het BRP [1] . Referent heeft de Nederlandse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een mvv van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoet aan de inburgeringseis en ook niet in aanmerking komt voor een vrijstelling [2] of een ontheffing [3] van het inburgeringsvereiste. Volgens verweerder is het bestreden besluit niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [4] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiseres onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling van de ontheffing voor het inburgeringsexamen. Eiseres betoogt dat verweerder in het kader van inburgeringsexamen ten onrechte geen doorslaggevende belang heeft toegekend aan het lage opleidingsniveau van eiseres, haar analfabetisme, de problemen met elektriciteit en internet in Irak en de medische omstandigheden van eiseres en referent. Hierdoor handelt verweerder - gelet op vaste rechtspraak [5] van het Hof van Justitie - in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Daarnaast heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen, door te oordelen dat er geen sprake is van objectieve of subjectieve belemmeringen voor uitoefening van het gezinsleven in Irak. Tenslotte heeft verweerder niet mogen afzien van de hoorplicht in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontheffing inburgeringsexamen
4. Niet in geschil is dat eiseres in beginsel inburgeringsplichtig is. Evenmin in geschil is dat eiseres niet geslaagd is voor het inburgeringsexamen, althans voor de verschillende onderdelen onvoldoende resultaten heeft behaald. In geschil tussen partijen is of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiseres in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. [6] Verweerder beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor ontheffing op basis van de persoonlijke situatie van de vreemdeling, de aangevoerde omstandigheden, de getoonde wil om voor het examen te slagen en de inspanningen die daarvoor geleverd zijn. [7]
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat eiseres zich niet lang genoeg op passende wijze heeft ingespannen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiseres niet met stukken heeft onderbouwd dat het voor haar onmogelijk is om toegang te krijgen tot online lesmateriaal. Met de enkele stelling dat zij geen toegang heeft tot internet heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij zich heeft ingespannen zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen. Ook met verwijzing naar het Ambtsbericht Irak 2021 [8] en de daarin genoemde problemen met de elektriciteitsvoorziening in Irak maken dit oordeel niet anders. Verweerder heeft in het bestreden besluit er namelijk op gewezen dat ook een niet-digitale versie van het zelfstudiepakket beschikbaar is, die referent aan eiseres had kunnen toesturen. Nu niet is gebleken dat referent een dergelijke zelfstudiepakket heeft toegezonden aan eiseres en nu ook niet is aangetoond dat het blijvend onmogelijk is voor eiseres om de benodigde cd-/dvd-speler met batterijen aan te schaffen, dienen deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank voor eigen rekening en risico van eiseres en referent te komen. Uit de door eiseres in beroep overlegde betalingsbewijs en pakbon volgt dat eiseres pas in april 2022 het lesmateriaal heeft besteld. Ook het feit dat eiseres weinig scholing heeft gehad en praktisch analfabeet is, maakt dit oordeel niet anders, nu verweerder zowel in het primaire als het bestreden besluit erop gewezen heeft dat het niet-digitale zelfstudiepakket ook geschikt gemaakt is voor analfabeten.
4.2.
Ook het betoog van eiseres dat zij vanwege haar medische situatie niet in staat is om inspanningen te leveren om zich op het inburgeringsexamen voor te bereiden slaagt niet. De verklaring van de psychiater en de stukken met betrekking tot medicatie waarop de datum van van 18 juli 2022 is vermeld, zijn pas in beroep overgelegd en verweerder heeft deze daarom niet kunnen beoordelen ten tijde van het bestreden besluit.
Ook is niet met stukken onderbouwd dat het psychisch lijden van referent zodanig acuut is verslechterd dat referent niet kan wachten totdat eiseres geslaagd is voor het inburgeringsexamen. Van acute omstandigheden [9] die de aanwezigheid van eiseres noodzakelijk maken is dan ook geen sprake. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres, mede gelet op haar gestelde medische omstandigheden, de enige is die de benodigde structuur en veiligheid aan referent kan bieden en dat zorgprofessionals in Nederland niet in deze zorgbehoefte van referent kunnen voorzien. Al deze omstandigheden in samenhang bezien heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiseres te ontheffen van de verplichting tot het afleggen van het inburgeringsexamen. De beroepsgronden slagen niet.
Artikel 8 EVRM
5. De rechtbank stelt voorop dat eiseres en referent het gezinsleven zijn gestart terwijl eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres heeft mogen meewegen dat zij er niet op konden vertrouwen dat zij het gezinsleven in Nederland mochten uitoefenen, nu artikel 8 EVRM geen recht op vrije domiciliekeuze omvat. Verweerder heeft daarnaast op goede gronden kunnen oordelen dat geen sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Irak uit te oefenen, nu referent nog jaarlijks afreist naar Irak om eiseres te bezoeken. Dat referent al 25 jaar weg is uit Irak maakt dit oordeel niet anders, nu referent het grootste deel van zijn leven (ruim 32 jaar) in Irak heeft gewoond en niet vast is komen staan dat referent niet meer in Irak kan aarden. Ook is niet met stukken onderbouwd dat referent, vanwege zijn medische problemen, zich niet in Irak kan vestigen, noch dat hij geen toegang zou hebben tot de noodzakelijke medische zorg in Irak, hetgeen maakt dat deze omstandigheden terecht niet in het voordeel van referent en eiseres zijn meegewogen. Verder heeft verweerder mogen oordelen dat, voor zover zou komen vast te staan dat er omstandigheden zijn die het voor referent onmogelijk maken om in Irak te verblijven, dit niet maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres en referent uitvalt. Zij kunnen immers het gezinsleven blijven uitoefenen zoals ze dat sinds hun huwelijk op 20 oktober 2019 hebben gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent heeft laten uitvallen en dat verweerder geen doorslaggevende gewicht heeft hoeven toe te kennen aan het recht op gezinsleven van eiseres en referent.
Hoorplicht
6. Verweerder heeft de hoorplicht niet geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. In dit geval doet een dergelijke situatie zich voor. Eiser heeft in bezwaar onvoldoende met stukken onderbouwd dat eiseres alsnog ontheven moest worden van de inburgeringsplicht. Ook is uit het bezwaarschrift niet gebleken dat de gezinssituatie van eiseres en referent zo dringend is dat referent niet zonder de aanwezigheid van eiseres in Nederland zou kunnen, gedurende de periode die zij nodig heeft om te slagen voor het examen. Verweerder heeft daarom van het horen mogen afzien. Het beroep op de recente rechtspraak [10] van de hoogste vreemdelingenrechter maakt dit oordeel niet anders, nu uit deze uitspraak blijkt dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met verweerder heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Hetgeen door eiser in bezwaar is aangedragen was reeds bij verweerder bekend en er was in dit geval dan ook redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat dit tot een ander oordeel zou leiden. De beroepsgronden slagen niet.
Wat is conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen (bevolkingsregister/burgerlijke stand van Nederland).
2.Op grond van artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Op grond van artikel 3.71a van het Vb.
4.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 9 juli 2015, ECLI:EU:C:2015:453 (
6.Op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb.
7.Op grond van paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nader uitgewerkt in Werkinstructie 2021/21 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
8.Zie de volgende link:
9.Zoals bedoeld op pagina 10 van de Werkinstructie 2021/21 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
10.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.