ECLI:NL:RBDHA:2023:8524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
SGR 23/1256 en SGR 23/2761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor tijdelijke padelbanen in Boskoop; beoordeling van geluidshinder en verkeersveiligheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van drie tijdelijke padelbanen op het perceel Mendelweg 14A te Boskoop behandeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Eisers, die in de nabijheid van de tennisvereniging wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, met name vanwege zorgen over geluidsoverlast en de impact op hun woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld aan de hand van de ingediende beroepsgronden.

De voorzieningenrechter concludeert dat de nadelige gevolgen van het bouwplan voor eisers niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die met de vergunning worden gediend. De rechter oordeelt dat de geluidshinder, zoals vastgesteld in het akoestisch onderzoek, acceptabel is voor een gemengd gebied. De voorzieningenrechter wijst erop dat de geluidbelasting in de bestaande situatie al hoger is dan de richtwaarden voor een rustige woonwijk, en dat de vergunninghoudster maatregelen heeft genomen om de geluidsoverlast te beperken. Daarnaast wordt de verkeerssituatie rondom de tennisvereniging als acceptabel beoordeeld, waarbij de voorzieningenrechter de argumenten van eisers over verhoogde verkeersbewegingen en veiligheid niet volgt.

Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter het beroep van eisers ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak bevestigt de verleende omgevingsvergunning en stelt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/1256 en SGR 23/2761
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres 1) en [eiser] (eiser 2) uit [woonplaats]

samen: eisers
(gemachtigde: mr. T. van Steenis),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (verweerder)

(gemachtigde: drs. D. van der Graaf).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Tennis Vereniging Boskoopuit Boskoop (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. J.P. Hoegee).

Onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het realiseren van drie padelbanen voor een periode van 10 jaar op het perceel, plaatselijk bekend als Mendelweg 14A te Boskoop. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eisers daartegen (SGR 22/1256). Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.

Inleiding

2.1.
Met het besluit van 15 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergunning verleend. Met het besluit van 6 april 2023 op de bezwaren van eisers (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit in stand gelaten onder aanpassing van de motivering en onder wijziging van de aan de vergunning verbonden voorschriften. Tegen dit besluit is beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers met hun gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door de gemachtigde. Voor vergunninghoudster was voorts aanwezig [naam 3] van adviesbureau De Haan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Hoe is het bestreden besluit tot stand gekomen?
4. Het bouwplan, waarvoor vergunninghoudster op 21 maart 2022 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in het realiseren van drie tijdelijke padelbanen voor een periode van 10 jaar op het perceel plaatselijk bekend als Mendelweg 14A te Boskoop.
4.1.
Met het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen, het uitvoeren van een werk of werkzaamheden en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
4.2.
Naar aanleiding van bezwaren van omwonenden, waaronder die van eisers, heeft vergunninghoudster een wijziging van de verleende omgevingsvergunning aangevraagd, waarbij de padelbanen met een (ietwat) gewijzigde oriëntatie en 7 meter opgeschoven gerealiseerd worden. Ook zijn door vergunninghoudster vier te realiseren parkeerplaatsen op het perceel van het tennispark toegevoegd aan de aanvraag, teneinde parkeeroverlast elders in de omgeving te voorkomen.
4.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering. Ook heeft verweerder de aan de verleende vergunning verbonden voorschriften gewijzigd, in die zin dat onderdeel 7 van het primaire besluit is komen te vervallen en dat daarvoor in de plaats de volgende voorschriften gaan gelden:
- Het gebruik van de padelbanen is alleen toegestaan in de periode tussen 7.00 uur en 22.00 uur;
- Op grond van artikel 2.21 van het Activiteitenbesluit kan op maximaal 12 dagen per kalenderjaar door vergunninghouder van het voorgaande worden afgeweken en kunnen de padelbanen tot 23.00 uur gebruikt worden, na voorafgaande melding aan de Omgevingsdienst Midden Holland (ODMH).
Belanghebbendheid eisers
5. Eiseres 1 woont aan de [adres] [nummer 1]. Eiser 2 woont aan de [adres] [nummer 2]. De woningen van eisers liggen naast de tennisvereniging. De meest nabijgelegen padelbaan komt op 91 meter van de woning van eiseres 1 en op 85 meter van de woning van eiser 2 te liggen. Het is daarom denkbaar dat zij daarvan directe gevolgen zullen ondervinden. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat eisers belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit.
Afwijken van het bestemmingsplan
6. Ter plaatse van het bouwplan is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Boskoop’ (inclusief actualisaties) van kracht en gelden de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Water’. Niet in geschil is dat de padelbanen hiermee in strijd zijn.
7. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend op grond van de zogeheten kruimelgevallenregeling. [1] Dat kan alleen als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het bestreden besluit verwijst verweerder in dit verband onder meer naar de ruimtelijke onderbouwing van 1 maart 2023 (versie 4) die vergunninghoudster heeft laten uitvoeren door ingenieursbureau Riede, Mol en Donkers.
8. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
Provinciaal beleid
9. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met het provinciale beleid, zoals opgenomen in artikel 6.16, zesde lid, en artikel 6.34 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (de Omgevingsverordening). Eisers stellen voorts dat het behoud van de karakteristieken van het landschap, verbetering van de waterkwaliteit en instandhouding en ontwikkeling van de bijzondere natuurwaarden en biodiversiteit in de Omgevingsvisie Zuid-Holland (de Omgevingsvisie) als belangrijke opgaven zijn vermeld. Met het bestreden besluit schendt verweerder deze opgaven en wordt daarvan ten onrechte afgeweken.
9.1.
In artikel 6.16 van de Omgevingsverordening is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen:
a. het boom- en sierteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II; of
b. het boom- en sierteeltgebied pot- en containerteeltterrein (PCT), waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II;
laat alleen bedrijven toe die zich bezighouden met boom- en sierteelt en de daarbij behorende voorzieningen.
(…)
6. In afwijking van het eerste lid, kan het bestemmingsplan bestaande bebouwing of functies toelaten, anders dan bedrijven als bedoeld in het eerste lid, alsmede beperkte uitbreiding daarvan of wijziging naar een andere functie, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.
(…)
10. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten die niet behoren tot de boom- en sierteelt voor zover het gronden betreft met de aanduiding Boom- en sierteeltgebied - maatwerk, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II.
Ingevolge artikel 6.36 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan voorzien in een bestemming waarbij in relatief beperkte mate wordt afgeweken van de regels in afdeling 2 van de Omgevingsverordening, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de desbetreffende regels.
9.2.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met de artikelen 6.16, zesde lid, en artikel 6.34 van de Omgevingsverordening. Op kaart 11 in bijlage II bij de Omgevingsverordening is te zien dat de gronden waarop het bouwplan is voorzien, zijn gelegen binnen het gebied met de aanduiding Boom- en sierteeltgebied - maatwerk. Dat betekent dat op grond van artikel 6.16, tiende lid, van de Omgevingsverordening ter plaatse nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegelaten. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 6.36 van de Omgevingsverordening een generieke afwijkingsbevoegdheid is, terwijl artikel 6.16, tiende lid, van de Omgevingsverordening een concrete afwijkingsbevoegdheid bevat voor een boom- en sierteeltgebied. Het toetsingscriterium van artikel 6.36 van de Omgevingsverordening geldt daarom niet voor de situatie waarin artikel 6.16, tiende lid, van de Omgevingsverordening wordt toegepast. Het betoog slaagt niet.
9.3.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met het bouwplan niet wordt afgeweken van de Omgevingsvisie. Onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder gemotiveerd dat het groen rondom de nieuwe padelbanen zoveel mogelijk wordt behouden, kale stukken worden ingeplant met inheemse heesters en bomen, waardoor de biodiversiteit versterkt kan worden. Daarnaast wordt het cultuurhistorische watersysteem niet aangetast, omdat ter compensatie van een klein deel dat gedempt wordt, op de planlocatie een ander deel wordt ontgraven om een nieuwe doorgang te maken. Ten slotte dragen de padelbanen bij aan een groene gezonde recreatieve leefomgeving. Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
10. Eisers betogen, kort samengevat, dat het bouwplan tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon-en leefklimaat leidt, omdat de padelbanen onder meer voor geluidsoverlast zorgen.
Geluid
Beoordelingskader geluid
11.1.
Verweerder moet bij het nemen van een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan beoordelen welke gevolgen de gevraagde activiteit heeft voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Voor de beoordeling van geluid mag verweerder aansluiten bij de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (de VNG-brochure). De VNG-brochure kent een toetsingskader voor geluid, dat bestaat uit een stappenplan met vier stappen, waarbij per stap een hogere geluidbelasting aanvaardbaar is en telkens hogere eisen worden gesteld aan het benodigde onderzoek en de motivering van het besluit waarmee planologische inpassing mogelijk wordt gemaakt.
11.2.
Stap 1 houdt in dat als wordt voldaan aan de toepasselijke richtafstand voor geluid, dan in beginsel sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting. Als stap 1 niet toereikend is, dan moet verweerder volgens stap 2 met akoestisch onderzoek aantonen dat de geluidbelasting op de woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen voldoet aan de geluidwaarden uit de VNG-brochure. Deze toegestane geluidbelasting op woningen is in rustige woonwijken: voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau 45 dB(A) overdag en 40 dB(A) in de avondperiode en voor het maximale piekniveau 65 dB(A) overdag en 60 dB(A) in de avonduren. Voor een gemengd gebied is dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau overdag 50 dB(A) en 45 dB(A) in de avondperiode en voor het maximale piekniveau is dat overdag 70 dB(A) en 65 dB(A) in de avonduren. Bij overschrijding van deze waarden is planologische inpassing nog steeds mogelijk, in rustige woonwijken bij een geluidswaarde van maximaal 50 dB(A) overdag en 45 dB(A) in de avondperiode voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 70 dB(A) overdag en 65 dB(A) in de avonduren voor het maximale piekniveau. Voor een gemengd gebied is dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 55 dB(A) overdag en 50 dB(A) in de avonduren en voor het maximale piekniveau 70 dB(A) overdag en 65 dB(A) in de avondperiode (stap 3). Verweerder moet dan motiveren waarom deze geluidbelasting in het concrete geval acceptabel is, waarbij de cumulatie met de reeds bestaande geluidbelasting moet worden betrokken in de besluitvorming. Als ook de waarden van stap 3 worden overschreden is buitenplanse inpassing doorgaans niet mogelijk (stap 4).
Geluidsrapporten
12.1.
Adviesbureau De Haan (De Haan) heeft voor de vergunningverlening een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn neergelegd in het rapport van 1 juni 2022. In de bezwaarfase heeft de Haan een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het aanvullende rapport dateert van 7 maart 2023. De Haan concludeert dat niet kan worden voldaan aan de richtwaarden van stap 2 voor een rustige woonwijk. In de bestaande situatie is sprake van hoogstens 48 dB(A) etmaalwaarde inclusief impulstoeslag van 5 dB. Maatregelen aan de bron van het geluid zijn niet mogelijk aangezien de geluiden horen bij de betreffende sporten. Afschermende maatregelen zijn niet voldoende effectief in verhouding tot de hoge kosten van dergelijke schermen. De geluidsniveaus voldoen aan de normstelling volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer bij alle woningen. Ook waarborgt de minimale gevelwering van 20 dB die het Bouwbesluit vereist een binnenniveau van 30 dB(A) in de avondperiode, wat algemeen als aanvaardbaar binnenniveau wordt beschouwd. Hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen, waarbij er ook geen belemmeringen voor de vereniging optreden. De Haan adviseert daarom de normstelling uit stap 3 voor een rustige woonwijk van 45 dB(A) in de avondperiode acceptabel te achten.
12.2.
Op verzoek van vergunninghoudster heeft Van dB Advies het rapport van De Haan van 1 juni 2022 beoordeeld. In de second opinion van 22 februari 2023 wordt geconcludeerd dat er voldoende argumenten zijn om het omgevingstype ‘gemengd gebied’ te hanteren, waardoor de geplande situatie met de drie nieuwe padelbanen als ruimtelijk inpasbaar te beschouwen is. Indien het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ door verweerder wordt gehanteerd, dan biedt de VNG-brochure de mogelijkheid om volgens de daarin genoemde stap 3 een hogere richtwaarde te hanteren. In het rapport van Van dB Advies worden enkele argumenten genoemd die voor deze motivering gebruikt kunnen worden.
Standpunt verweerder met betrekking tot geluid
13. In het bestreden besluit heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is van gemengd gebied en dat aan de geluidswaarden van stap 2 uit de VNG-brochure wordt voldaan. Volgens verweerder is sprake van een matig sterke functiemenging, enerzijds omdat de tussen de tennisvereniging en de woningen gelegen gronden nog altijd bestemd zijn als ‘agrarisch’ met de mogelijkheid voor sierteeltbedrijven. Bovendien is er sprake van diverse andere functies op korte afstand tot woningen zoals een kerk, kinderopvang en diverse kleine bedrijven die vooral resulteren in de nodige verkeersbewegingen over de Mendelweg. Mocht toch sprake zijn van een rustige woonwijk, dan is verweerder subsidiair van mening dat de richtwaarden van stap 3 uit de VNG-brochure acceptabel zijn. Verweerder geeft hiervoor de volgende argumenten:
• De geluidbelasting in bestaande situatie is al hoger dan de richtwaarde voor het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
• Geluidsreducerende maatregelen blijken niet effectief: in het akoestisch onderzoek zijn bron- en overdrachtsmaatregelen beschouwd. Daar is geconstateerd dat plaatsing van een geluidsscherm met een hoogte van 4 m niet leidt tot een afname van de geluidbelasting bij de woningen.
• De relevante woningen zijn gebouwd eind jaren 60 en begin jaren 70. Daarvan mag
redelijkerwijs een minimale gevelwering van 20 dB(A) verondersteld worden. Daardoor is geborgd dat ook met de berekende hogere geluidbelasting ruimschoots voldaan kan worden aan de eis voor het binnengeluidsniveau van 35 dB(A)- etmaalwaarde.
• Daar waar sprake is van een overschrijding van de richtwaarde (voor omgevingstype ‘rustige woonwijk’) van de maximale geluidsniveaus, betreft dit de geluidsniveaus als gevolg van de bestaande tennisbanen, die bij het vaststellen van het bestemmingsplan op deze locatie door de planwetgever als ruimtelijk acceptabel beschouwd zijn. De maximale geluidsniveaus als gevolg van de nieuwe padelbanen zijn niet hoger dan 55 dB(A) en voldoen daarmee ruimschoots aan de richtwaarde voor de avondperiode van 60 dB(A).
Gemengd gebied of rustige woonwijk?
14. Eisers stellen dat verweerder van het gebiedstype ‘rustige woonwijk’ had moeten uitgaan en niet van ‘gemengd gebied’. In het primaire besluit ging verweerder nog uit van een rustige woonwijk. Volgens eisers is sprake van een rustige woonwijk, omdat afgezien van een kerk, een kinderopvang en een tandarts de omgeving rondom de tennisvereniging vrijwel volledig omsloten is door woningen.
14.1.
In de VNG-brochure wordt onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Als een projectlocatie ‘gemengd gebied’ is, mag worden uitgegaan van één stap lagere richtafstand (stap 1) of één lager geluidsniveau (stap 2) dan in een ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’. Onder een rustige woonwijk verstaat de VNG-brochure een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies zoals bedrijven of kantoren voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Daarmee vergelijkbare omgevingstypen zijn volgens de VNG-brochure een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied. Onder een gemengd gebied verstaat de VNG-brochure een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied.
14.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de locatie van het bouwplan en de directe omgeving ervan kan worden aangeduid als een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. De voorzieningenrechter stelt vast dat de padelbanen ten noorden van gronden met de bestemming ‘Sport’ voorzien zijn. Op deze gronden is de tennisvereniging gevestigd en zijn acht tennisbanen in gebruik. Ten noorden, oosten en zuiden van de tennisbanen liggen gronden met een agrarische bestemming die ook gedeeltelijk als zodanig in gebruik zijn. In het gebied is ook een kerk aanwezig, die niet als wijkgebonden voorziening kan worden aangemerkt. Weliswaar liggen in het gebied een aantal woningen, waaronder die van eisers, en behoort de Mendelweg niet tot de hoofdinfrastructuur, maar dat is onvoldoende om van een rustige woonwijk te kunnen spreken, gelet op de andere aanwezige functies, die het karakter van de omgeving in hoofdzaak bepalen. Gelet op deze functies is ook geen sprake van een rustig buitengebied. De omstandigheid dat verweerder eerder is uitgegaan van een rustige woonwijk en ook in het akoestisch onderzoek van De Haan van dat omgevingstype is uitgegaan, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor de kwalificatie van de omgeving als gebiedstype zijn de planologische en de feitelijke situatie van belang, niet welk omgevingstype eerder of door anderen is aangehouden. Het betoog slaagt niet.
14.3.
In het akoestisch onderzoek van De Haan is berekend dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau overdag hoogstens 44 dB(A) en in de avondperiode 45 dB(A) bedraagt. Het maximale piekniveau is hoogstens 63 en 65 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode. De voorzieningenrechter stelt vast dat de rekenresultaten van De Haan laten zien dat aan de richtwaarden van stap 2 uit de VNG-brochure voor een gemengd gebied wordt voldaan.
Representatieve bedrijfsvoering: bezettingsgraad en muziek
15.1.
Eisers stellen dat verweerder ten onrechte op het geluidsrapport van De Haan is afgegaan, nu dit niet juist is en onvolledig. In het geluidsrapport van De Haan wordt niet van een representatieve bedrijfsvoering uitgegaan. De door vergunninghoudster aangeleverde bezettingsgraad van de tennis- en padelbanen klopt niet. In de avonduren is het veel drukker dan overdag. Daar komt bij dat de tennisvereniging wil groeien in ledenaantal. Volgens eisers moet daarom met een nog hogere bezettingsgraad rekening worden gehouden. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen, had verweerder bovendien een voorschrift aan de omgevingsvergunning moeten verbinden wat betreft het maximaal aantal leden. Dit geldt ook voor een verbod op het opstellen en gebruiken van geluidsapparatuur en muziek bij de padelbanen.
15.2.
In het akoestisch onderzoek van De Haan is voor de tennisbanen in een representatief etmaal een bezettingsgraad van 49% en 62,5% in respectievelijk de dag- (07.00-19.00 uur) en avondperiode (19.00-23.00 uur) in aanmerking genomen. Daarbij is afgegaan op de door vergunninghoudster aangeleverde gegevens over de baanbezetting. Voor de effectieve bedrijfsduur per padelbaan is een inschatting gemaakt, omdat sprake is van een nieuwe activiteit. Voor de padelbanen is een bezettingsgraad van 87% en 62,5% in respectievelijk de dag- en avondperiode in aanmerking genomen.
15.3.
Vergunninghoudster heeft toegelicht dat de padelbanen gedurende de avondperiode gemiddeld 2,5 uur bezet zullen zijn. Het laatste uur van de avondperiode zijn de padelbanen niet in gebruik, omdat het gebruik ervan door een voorschrift in de omgevingsvergunning maar tot 22.00 uur is toegestaan. Van de resterende drie uur van de avondperiode gaat er een half uur aan gebruik verloren. Dit heeft ermee te maken dat er gewisseld moet worden tussen spelers op de banen. Ook leert de ervaring bij tennis dat avondsporters meestal later beginnen in de avondperiode, waardoor de banen het eerste uur niet volledig bezet zijn. De verwachting is dat dit bij padel niet anders zal zijn, aldus vergunninghoudster.
15.4.
De voorzieningenrechter acht de door vergunninghoudster gegeven uitleg over de bezettingsgraad navolgbaar. Dat betekent dat De Haan in zijn akoestisch onderzoek voor de padelbanen een bezettingsgraad van 62,5% in de avonduren in aanmerking heeft kunnen nemen. De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun betoog dat verweerder vanwege het te verwachten groeiende ledenaantal een hogere bezettingsgraad had moeten hanteren. Voor de beoordeling van geluidshinder is immers niet het aantal leden maar de bezettingsgraad van de banen van belang. Gelet hierop heeft verweerder ook geen voorschrift hoeven verbinden aan de omgevingsvergunning over het maximaal aantal leden.
15.5.
Eisers vrezen ten slotte geluidshinder als gevolg van het opstellen en gebruiken van geluidsapparatuur en muziek bij de padelbanen. De voorzieningenrechter overweegt dat dergelijk geluid geen onderdeel uit maakt van het bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd. Bij het beoordelen van het bouwplan heeft verweerder daarmee dan ook geen rekening hoeven houden. Voor verweerder bestond er daarom ook geen aanleiding om hierover voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. Het betoog slaagt niet.
Geluidsbeperkende maatregelen
16. Eisers betogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar geluidsbeperkende maatregelen, zoals een geluidsscherm. In het onderzoek van De Haan is maar één locatie voor de plaatsing van een scherm onderzocht. Deze locatie ligt veel te ver van de padelbanen af om effectief te kunnen zijn. Eisers wijzen in dit verband op de beoordeling van het bouwplan door de Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG) van 2 mei 2023.
16.1.
In het akoestisch onderzoek van De Haan is als gezegd uitgegaan van het gebiedstype ‘rustige woonwijk’. In dat onderzoek is gekeken naar mogelijke geluidsbeperkende maatregelen, omdat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau in de avondperiode boven de richtwaarden van stap 2 voor een rustige woonwijk uit de VNG-brochure liggen. Daarbij is uitgegaan van een vier meter hoog scherm op een volgens De Haan praktisch haalbare locatie voor de plaatsing van een dergelijk groot scherm.
16.2.
In rechtsoverweging 14.2 heeft de voorzieningenrechter al geoordeeld dat verweerder in redelijkheid van het gebiedstype ‘gemengd gebied’ heeft kunnen uitgaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat ook zonder geluidsbeperkende maatregelen wordt voldaan aan de richtwaarden van stap 2 voor een gemengd gebied uit de VNG-brochure. De vraag of het mogelijk is om de geluidbelasting op de omgeving te reduceren door middel van geluidsbeperkende maatregelen, bijvoorbeeld door het plaatsen van één of meerdere schermen direct nabij de padelbanen, kan daarom in het midden blijven.
Verkeersaantrekkende werking (indirecte geluidhinder en veiligheid)
17. Eisers stellen dat de rekenresultaten voor indirecte geluidhinder in het akoestisch rapport van De Haan niet kloppen. De rijsnelheid op de Mendelweg is 30 km per uur, terwijl in het akoestisch onderzoek van De Haan wordt uitgegaan van 15 km per uur. Eisers stellen verder dat sprake is van meer verkeersbewegingen dan waarvan in het rapport van De Haan wordt uitgegaan. Dat komt doordat de parkeerplaatsen op het terrein van de tennisvereniging niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Bezoekers zullen het pad naar de parkeerplaatsen inrijden om te zien of er een parkeerplaats beschikbaar is. Als er geen plek is, moeten zij weer naar de openbare weg terugrijden om elders in de omgeving een parkeerplek te vinden. Dit zorgt ook voor meer onveiligheid.
17.1.
Vergunninghoudster gaat in totaal vier parkeerplaatsen op het terrein van de tennisvereniging aanleggen. Tussen partijen is niet in geschil dat het aannemelijk is dat een parkeerplaats twee keer per dag wordt gebruikt. Dat betekent in totaal een toename van zestien verkeersbewegingen per dag.
17.2.
In het akoestisch onderzoek heeft De Haan de verkeersaantrekkende werking gemodelleerd over de toegangsweg naar de tennisvereniging en de Mendelweg. Voor de rijsnelheid is uitgegaan van 5 km per uur op de toegangsweg naar de tennisvereniging en 15 km per uur op de Mendelweg. Verder is De Haan uitgegaan van vier aan te leggen parkeerplaatsen die in totaal per dag zestien verkeersbewegingen met zich brengen. De Haan heeft de indirecte hinder aan de hand van deze gegevens berekend op hoogstens 36 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode.
17.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de toegestane geluidbelasting voor indirecte hinder in een gemengd gebied in stap 2 van de VNG-brochure maximaal 50 dB(A) overdag en 45 dB(A) in de avonduren bedraagt.
17.4.
De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun betoog dat er veel zoekverkeer zal ontstaan door het bouwplan. Vergunninghoudster heeft toegelicht een app in gebruik te zullen nemen waarin leden, naast een padelbaan, ook een parkeerplaats kunnen reserveren. Hierdoor kan vooraf worden ingezien of er nog een parkeerplaats beschikbaar is.
17.5.
De Haan heeft verder toegelicht dat voor de Mendelweg een snelheid van 15 km per uur is aangehouden, omdat auto’s op dit deel van de Mendelweg vaart zullen minderen om de bocht te maken naar de toegangsweg van de tennisvereniging. De voorzieningenrechter acht deze uitleg navolgbaar.
17.6.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat het aantal verkeersbewegingen dat het bouwplan met zich brengt beperkt is. Op de Mendelweg en de toegangsweg naar de tennisvereniging is bovendien sprake van lage rijsnelheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan, gelet op het aantal en de aard van de verkeersbewegingen, niet voor een zodanig onveilige situatie zorgt dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden.
17.7.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de indirecte geluidhinder of het effect op de verkeersveiligheid als gevolg van de verkeersaantrekkende werking heeft onderschat. Het betoog slaagt niet.
Handreiking Padel en Geluid
18. Eisers stellen dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend, omdat niet wordt voldaan aan de Handreiking Padel en Geluid (de Handreiking) van 31 januari 2023.
18.1
In de Handreiking zijn op basis van een representatief geluidbronvermogen van één padelbaan en diverse andere parameters indicatief invloedsgebieden van het spelen van padel bepaald. Het invloedsgebied is daarbij gedefinieerd als een gebied waarbinnen zeker akoestisch onderzoek noodzakelijk is en waarbinnen het ook aannemelijk is dat geluidafschermende voorzieningen nodig zijn. In de Handreiking worden invloedsgebieden weergegeven van twee of vier padelbanen. Bij twee padelbanen is het invloedsgebied in een rustige woonwijk circa 160 meter en in een gemengd gebied circa 100 meter. Bij vier padelbanen is dat in een rustige woonwijk circa 210 meter en in een gemengd gebied circa 130 meter.
18.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan aan de Handreiking niet de waarde worden toegekend die eisers daaraan toegekend zouden willen zien. De aangegeven invloedsgebieden zijn slechts ter indicatie aangegeven en zijn niet geschikt om de inpasbaarheid van een concreet bouwplan te bepalen. Ter zitting heeft Van Kesteren bovendien opgemerkt dat het onduidelijk is met welke bezettingsgraad bij het bepalen van de invloedsgebieden rekening is gehouden. In het onderhavige geval is er een akoestisch onderzoek verricht naar het concrete bouwplan waarbij ook rekening is gehouden met de representatieve bedrijfsvoering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom geen acht hoeven slaan op de Handreiking en in redelijkheid het akoestisch onderzoek van De Haan aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Bestaande geluidbelasting
19. Eisers stellen dat verweerder bij de beoordeling van de geluidshinder van een te hoge geluidbelasting van de bestaande situatie is uitgegaan. Eisers wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 21 april 1998 waarin een oordeel is gegeven over de vergunning op grond van de Wet milieubeheer van 27 september 1994 tot het oprichten en in werking hebben van het tennispark.
19.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de geluidbelasting in de bestaande situatie heeft betrokken bij zijn subsidiaire standpunt dat het acceptabel is om uit te gaan van de richtwaarden van stap 3 die horen bij een rustige woonwijk. Nu verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter van het gebiedstype ‘gemengd gebied’ heeft kunnen uitgaan en de richtwaarden van stap 2 voor een gemengd gebied niet worden overschreden, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire standpunt van verweerder. Dat betekent dat ook het betoog van eisers over de geluidbelasting in de bestaande situatie onbesproken blijft.
Reformatio in peius
20. Eisers stellen dat zij door het bestreden besluit in een ongunstiger positie zijn beland dan waarin zij zouden hebben verkeerd indien zij geen bezwaar hadden gemaakt tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit komt verweerder terug van zijn standpunt dat aangesloten moet worden bij de richtwaarden uit stap 2 voor een rustige woonwijk. In het bestreden besluit gaat verweerder uit van hogere richtwaarden die horen bij stap 2 voor een gemengd gebied, dan wel subsidiair bij stap 3 voor een rustige woonwijk. Hiermee staat verweerder feitelijk meer geluid toe. Verweerder kan niet op zijn eerdere standpunt terugkomen ten nadele van eisers. Eisers wijzen er in dit verband op dat vergunninghoudster in het primaire besluit is opgedragen nader akoestisch onderzoek te doen om te kunnen beoordelen of aan de richtwaarden uit stap 2 voor een rustige woonwijk wordt voldaan en zo niet, dat maatregelen moeten worden getroffen om daar wel aan te kunnen voldoen.
20.1.
In het primaire besluit had verweerder onder 7. (nader akoestisch onderzoek) het volgende voorschrift opgenomen:
1. Voordat de padelbanen worden aangelegd dient nader akoestisch onderzoek ter toetsing aan ons te worden overgelegd. In dit akoestisch onderzoek is minimaal het volgende opgenomen:
- Een overzicht van alle bij het spelen van padel voorkomende geluidsbronnen en bijbehorende bronvermogens (inclusief stemgeluid en piekniveaus);
- De geluidsniveaus (Lar, LT en LAmax) in de omgeving als gevolg van alle bovenstaande geluidsbronnen;
- Toetsing van de geluidsniveaus aan de normstelling overeenkomstig stap 2 voor een ‘rustige woonwijk’ uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering 2009’ zijnde (etmaalwaarden):
- 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 65 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
- 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.
- Wanneer de normstelling uit stap 2 niet wordt gehaald, een overzicht van de te nemen maatregelen (inclusief kosten) om te kunnen voldoen aan de normstelling.
2. Voor ingebruikname van de padelbanen dienen de benodigde maatregelen zoals bepaald in het akoestisch onderzoek overeenkomstig punt sub 1 uitgevoerd te zijn. Wij dienen hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht te zijn.
20.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder door het laten vervallen van voorschrift 7 niet in strijd gehandeld met het verbod op reformatio in peius. Eisers zijn namelijk niet in een ongunstiger positie gebracht dan voordat zij bezwaar maakten, nu het rechtsgevolg van het primaire besluit ongewijzigd is gebleven. De omgevingsvergunning was verleend en blijft verleend. Bovendien was verweerder ook los van het aanhangig gemaakte bezwaar bevoegd om voorschrift 7 te laten vervallen, als vergunninghoudster daarom zou verzoeken. Uit hetgeen de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen in overweging 14.2, blijkt immers dat dat voorschrift ten onrechte is gebaseerd op de richtwaarden voor een rustige woonwijk. Het betoog slaagt niet.
Richtafstand
21. Eisers stellen dat Lara Zorg direct naast de padelbanen dagbesteding faciliteert voor mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische problemen. Ook huisvest vergunninghoudster in haar kantine kinderen voor kinderopvang. Zowel de dagbesteding als de kinderopvang zullen volgens eisers hinder ondervinden van de padelbanen. Verweerder heeft hiermee ten onrechte geen rekening gehouden in de besluitvorming.
21.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het betoog van eisers strandt op het relativiteitsvereiste. [3] Dit betoog heeft immers geen betrekking op hun eigen belang maar op dat van de dagbesteding en de kinderopvang. Deze beroepsgrond blijft daarom buiten inhoudelijke bespreking.
Licht
22. Eisers voeren aan dat in het uitgevoerde lichtonderzoek ten onrechte twee verschillende zones in aanmerking zijn genomen. Voor de lichtsterkte is aangesloten bij de grenswaarde voor een natuurgebied, terwijl voor de verlichtingssterkte op de gevel is aangesloten bij de grenswaarde voor een landelijk gebied. Dat is niet juist. Verweerder had bij één zone moeten aansluiten.
22.1.
Vergunninghoudster heeft een lichtonderzoek laten uitvoeren. De conclusie van het lichtonderzoek luidt dat de verlichting geen overlast veroorzaakt volgens de geldende lichthindernormen en CIE150. De hoogst berekende candelawaarde (emissie van de armaturen) bedraagt 2.183 candela (cd), terwijl die 2.500 cd mag zijn. De hoogst berekende luxwaarde (immissie op de gevel) bedraagt 0,2 lux (lx), terwijl die 5 lx mag zijn.
22.2.
Volgens de geldende Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde geldt een grenswaarde van 2.500 cd voor een natuurgebied en van 7.500 cd voor een landelijk gebied. De grenswaarde van 2 lx geldt voor een natuurgebied en die van 5 lx voor een landelijk gebied.
22.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de berekende waarden voor zowel de candelawaarde als de luxwaarde binnen de strengste grenswaarden, te weten die voor een natuurgebied, blijven. Reeds hierom is geen sprake van een mate van lichthinder die aan vergunningverlening in de weg stond. Dat in het lichtonderzoek voor de luxwaarde de grenswaarde voor een landelijk gebied wordt genoemd, doet daar niet aan af. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
23. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de nadelige gevolgen van het bouwplan voor eisers niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het bouwplan dus mogen verlenen.
24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
de griffier is niet in
de gelegenheid deze
uitspraak mede te
ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, samen met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
3.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht.