ECLI:NL:RBDHA:2023:8558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
SGR 22/7088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst wegens ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen NN Personeel B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, NN Personeel B.V., had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan een ex-werknemer had betaald na beëindiging van diens arbeidsovereenkomst. De ex-werknemer was op 27 september 2019 ziekgemeld en had per 1 oktober 2021 een vaststellingsovereenkomst getekend om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Eiseres stelde dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, terwijl verweerder, het Uitvoeringsinstituut, dit betwistte en stelde dat de beëindiging plaatsvond om bedrijfseconomische redenen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en verweerder zorgvuldig afgewogen. Eiseres voerde aan dat de vaststellingsovereenkomst fouten bevatte en dat de reden voor ontslag langdurige arbeidsongeschiktheid was. Verweerder stelde echter dat uit de vaststellingsovereenkomst niet bleek dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verband hield met de ziekte van de ex-werknemer. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd wegens ziekte, en dat de beëindiging om bedrijfseconomische redenen had plaatsgevonden. Hierdoor kon eiseres geen aanspraak maken op compensatie van de transitievergoeding.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

NN Personeel B.V., uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. M. van der Breggen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

Op 18 augustus 1980 is [naam] (hierna: de ex-werknemer) bij eiseres in dienst getreden. Hij heeft zich op 27 september 2019 ziekgemeld. Per 24 september 2021 is aan hem een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend. Eiseres en de ex-werknemer zijn middels een vaststellingsovereenkomst tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst gekomen per 1 oktober 2021. Eiseres heeft een transitievergoeding van € 338.703,40 bruto aan de ex-werknemer betaald.
Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding ingediend. In het besluit van 7 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
In het besluit van 22 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich ter zitting door hun gemachtigden laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

Gronden van eiseres
1. Eiseres voert aan dat verweerder er ten onrechte aan voorbij gaat dat in vaststellingsovereenkomsten fouten kunnen worden gemaakt. Verder gaat verweerder ten onrechte niet in op de argumenten die eiseres heeft aangevoerd om aan te nemen dat de reden voor ontslag langdurige arbeidsongeschiktheid is geweest. Dit blijkt uit het gegeven dat de eerste ziektedag (27 september 2019) vóór de datum van boventalligheid (1 februari 2021) ligt. Bovendien zou de arbeidsovereenkomst al op een eerder moment zijn beëindigd als deze wegens bedrijfseconomische redenen zou zijn beëindigd, namelijk 6 maanden na de datum van boventalligheid. Vanwege de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer is pas na het verstrijken van de 104 weken wachttijd de arbeidsovereenkomst beëindigd. Hierbij is ook van belang dat verweerder toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zou hebben verleend als eiseres daarom zou hebben gevraagd. De ex-werknemer heeft immers een IVA-uitkering toegekend gekregen en kon daarom niet terugkeren in zijn eigen functie binnen redelijke termijn. Tevens was de ex-werknemer niet herplaatsbaar binnen die redelijke termijn. Dat de ex-werknemer tijdens de wachttijd ook boventallig is geworden, zou geen doorslaggevende reden moeten zijn voor het weigeren van de compensatie voor de transitievergoeding, aldus eiseres.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de vaststellingsovereenkomst niet blijkt dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd wegens langdurige ziekte, hetgeen daaruit wel moet blijken. Voor het recht op compensatie geldt de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens ziekte.
Wettelijk kader
3. Artikel 7:670, lid 1, BW luidt:
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de arbeidsongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…).
Artikel 7:673, lid 1, BW luidt, voor zover van belang:
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
(…)
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
(…)
Artikel 7:673e BW luidt, voor zover van belang:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (…) verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; (…)
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de ex-werknemer op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt was. Het geschil richt zich tot de vraag of de arbeidsovereenkomst is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
4.2
In de vaststellingsovereenkomst van 13 september 2021 is vermeld dat de functie van de ex-werknemer als gevolg van een reorganisatie is komen te vervallen en herplaatsing in een passende functie binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort, ook niet met behulp van scholing. Verder bevindt zich in de stukken een e-mail van eiseres aan de ex-werknemer van 9 september 2021 waarin is vermeld dat de ex-werknemer nog steeds arbeidsongeschikt is en dat hij op 1 februari 2021 boventallig is geworden. In die e-mail is ook vermeld dat met de ex-werknemer besproken is dat de arbeidsovereenkomst beëindigd zal worden, omdat er geen herplaatsingsmogelijkheden worden verwacht binnen de geldende redelijke termijn.
4.3
Uit de vaststellingsovereenkomst kan niet worden afgeleid dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verband hield met de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer. Weliswaar wordt in de e-mail van 9 september 2021 vermeld dat de ex-werknemer arbeidsongeschikt is, maar als reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt genoemd dat er (na het vervallen van zijn functie) geen herplaatsingsmogelijkheden verwacht worden. Uit deze e-mail blijkt niet dat het gebrek aan herplaatsingsmogelijkheden verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer. De rechtbank ziet in de stukken dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd omdat de ex-werknemer wegens ziekte niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten. De stelling van eiseres dat de arbeidsovereenkomst eerder zou zijn beëindigd als sprake was van een beëindiging wegens bedrijfseconomische redenen kan ook niet tot een ander oordeel leiden, omdat de arbeidsovereenkomst vanwege het bepaalde in artikel 7:670, eerste lid en onder a, BW niet eerder dan na twee jaar ziekte beëindigd kon worden. De stelling van eiseres dat verweerder toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zou hebben verleend als eiseres daarom zou hebben gevraagd, is in dit kader niet van belang omdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens bedrijfseconomische redenen. Op de zitting heeft eiseres aanvullend gewezen op het doel van de regeling compensatie transitievergoeding; voorkomen dat de werkgever een cumulatie van kosten krijgt. Blijkens de Memorie van Toelichting is het doel van de regeling de reden voor het ‘slapend’ houden van dienstverbanden door werkgevers weg te nemen door dubbele kosten te compenseren. [1] Nu niet is gebleken dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is echter geen sprake van (het wegnemen van) dubbele kosten, als in de regeling bedoeld.
Conclusie
5. Het voorgaande betekent dat eiseres geen aanspraak kan maken op compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding omdat niet is gebleken dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2016-2017, 34 699, nr. 3, p. 1.