ECLI:NL:RBDHA:2023:8566
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure. De verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg op 11 april 2022 te horen dat zijn aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hierop heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en tegelijkertijd de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen werd vastgesteld dat er geen bezwaar meer aanhangig was, omdat de staatssecretaris al op het bezwaar had beslist. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening gelijkgesteld moest worden met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep bij de bestuursrechter, zoals vermeld in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.