ECLI:NL:RBDHA:2023:8571
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag op 13 juni 2022 had afgewezen. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was.
De rechtbank baseerde haar beslissing op het feit dat de verzoeker in zijn verzoekschrift geen gronden had vermeld, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had de verzoeker eerder in een aangetekende brief van 28 juni 2022 gewezen op dit verzuim en hem de gelegenheid gegeven om dit binnen twee weken te herstellen. Aangezien de verzoeker geen gronden had ingediend binnen de gestelde termijn, voldeed hij niet aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb.
De voorzieningenrechter, mr. E.F. Bethlehem, verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk, wat betekent dat de rechtbank niet verder ingaat op de inhoud van het verzoek. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.