ECLI:NL:RBDHA:2023:8593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.T. Laigsingh, had een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op 24 mei 2023, welke op 6 juni 2023 door de staatssecretaris werd opgeheven. De rechtbank beoordeelt of de bewaring onrechtmatig was en of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 2 juni 2023, omdat eiser op die datum een asielaanvraag indiende, waardoor de grondslag voor de bewaring verviel. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 400,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende vier dagen. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.674,- bedragen. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de staatssecretaris bij het opleggen van een maatregel van bewaring, waaronder de informatieplicht naar de betrokken vreemdeling toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 24 mei 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.2.
De staatssecretaris heeft op 6 juni 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De maatregel
3. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser betwist alle gronden. Op de zitting heeft de staatssecretaris de lichte gronden 4c en 4d laten vallen. Deze gronden liggen dus niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Deze twee zware gronden zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen, zodat de rechtbank aan de bespreking van de andere gronden niet toekomt.
Grond 3a is feitelijk juist omdat eiser Nederland niet op de juiste wijze is binnengekomen. Uit de kopieën van het paspoort is gebleken dat eiser op 21 januari 2019 via Tbilisi, Georgië is uit gereisd en op 21 januari 2019 Griekenland is in gereisd. Met een afgegeven (Schengen)visum is eiser Europa binnen gekomen. Uit de asielaanvragen blijkt dat eiser een ander doel heeft beoogd met de inreis dan waar zijn visum voor was afgegeven. Daarmee heeft hij niet voldaan aan de voorwaarden van de Schengengrenscode en is zijn visum op voorhand ongeldig.
Grond 3b is feitelijk juist omdat eiser op 16 mei 2019 staande is gehouden in Nederland in verband met diefstal en in vreemdelingenbewaring is gesteld. Eiser heeft op 16 mei 2019 ook zijn eerste asiel aanvraag ingediend. In maart en april 2019 is eiser in Nederland tenminste drie keer met Justitie in aanraking gekomen voor diefstal en inbraak. Eiser verbleef dus al langer in Nederland zonder rechtmatig verblijf en zonder zich te melden.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met de toepassing van een lichter middel?
4. Bij de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
4.1.
Aan eiser is meerdere malen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Op 30 januari 2023 is aan eiser een besluit uitgereikt, waarin eisers aanvraag met verblijfsdoel “medische behandeling” is afgewezen, eiser is meegedeeld dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland en Nederland dient te verlaten conform het terugkeerbesluit van 26 juni 2019. Ook is eiser meegedeeld dat hij een bezwaarprocedure niet in Nederland mag afwachten. Nu eiser desondanks Nederland niet heeft verlaten, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Had de staatssecretaris eiser moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring. Samen met de overige gebreken moet dit volgens eiser leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitvalt.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit het dossier niet blijkt dat eiser schriftelijke informatie is uitgereikt over de opgelegde maatregel. Omdat er slechts sprake is van een licht gebrek leidt dit gebrek tot een belangenafweging die in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Het is namelijk niet gebleken dat eiser bij de inbewaringstelling schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. De rechtbank is van oordeel dat dit echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank weegt daarin mee dat uit de (onbetwiste) gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zou onttrekken en dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat de maatregel is opgelegd op 24 mei 2023 en eiser op 25 mei 2023 (alsnog) beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een licht gebrek, dat de maatregel niet onrechtmatig maakt.
De grondslag van de maatregel
6 De staatssecretaris heeft ambtshalve de grondslag van de maatregel beoordeeld en heeft ter zitting toegelicht dat eiser op 2 juni 2023 een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser heeft vanwege die aanvraag rechtmatig verblijf sinds 2 juni 2023, waardoor per die datum de grondslag van de maatregel is komen te vervallen. Volgens de staatssecretaris leidt dat ertoe dat de bewaring met ingang van 2 juni 2023 onrechtmatig is.
Gelet hierop acht de rechtbank gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen (2 tot en met 5 juni 2023) onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 4 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 400,-.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser vanaf 2 juni 2023 onrechtmatig is en de staatssecretaris een schadevergoeding aan eiser moet betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding dan ook toegewezen.
7.1.
De rechtbank ziet (mede) in het onder 5.2 geconstateerde gebrek in de maatregel aanleiding om de staatssecretaris te voordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 12 juni 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.