In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, was op 24 mei 2023 door de staatssecretaris in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 7 juni 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen.
Eiser betwist de grondslag van zijn ophouding en stelt dat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, wat volgens hem betekent dat de ophouding op een andere grondslag had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelt echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. Het risico op onttrekking is aanwezig, vooral gezien het feit dat eiser zich eerder al twee keer aan toezicht heeft onttrokken en heeft aangegeven niet terug te willen keren naar Marokko. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de bewaring onevenredig bezwarend is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat een lichter middel niet voldoende zou zijn om het risico op onttrekking te ondervangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.