In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Venezolaanse verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet buiten behandeling was gesteld. De staatssecretaris had op 10 mei 2023 het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen concrete gronden van bezwaar bevatte. De verzoekster stelde dat zij medische zorg nodig had en dat haar uitzetting naar Venezuela een risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebracht.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, gezien de spoedeisendheid van de situatie, aangezien de uitzetting gepland stond voor 7 juni 2023. De rechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had, omdat het bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De verzoekster had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar bezwaar aan te vullen met concrete gronden, ondanks dat zij daartoe was uitgenodigd door de staatssecretaris. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, en is op 7 juni 2023 telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van beide partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.