ECLI:NL:RBDHA:2023:860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
SGR 21/4446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, waarbij het UWV zijn arbeidsongeschiktheid op 77,94% had vastgesteld. Eiser was eerder werkzaam als vestigingsdirecteur en had zich ziekgemeld na een ongeval. Het UWV had in eerste instantie een lagere mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij door zijn psychische en fysieke klachten niet in staat was om te solliciteren of werk te verrichten.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV zorgvuldig onderzocht en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek adequaat was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de relevante informatie verzameld en de beperkingen van eiser correct vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van eiser en dat er geen sprake was van excessief ziekteverzuim. Eiser's argumenten over zijn huidige ongeschiktheid voor werk werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd, aangezien de beoordeling van arbeidsongeschiktheid gebaseerd moet zijn op objectieve medische gegevens.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser op 12 oktober 2020 in staat was om arbeid te verrichten binnen de vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om een hogere uitkering. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd kan worden op de subjectieve ervaringen van de eiser, maar op objectieve medische gegevens en de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4446

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. J. de Vreeze)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om hem per 12 oktober 2020 een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 77,94%.
Het UWV heeft in eerste instantie eisers aanvraag om een WIA-uitkering toegewezen en eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44,57%. In bezwaar heeft het UWV dit besluit gewijzigd in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 77,94%.
Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het UWV met een brief van 6 december 2022 een vraag gesteld. Het UWV heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2022 hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser was voor gemiddeld 39,31 uur per week werkzaam als vestigingsdirecteur bij [bedrijfsnaam] B.V. Dit dienstverband is middels een vaststellingsovereenkomst beëindigd per 1 juli 2017, waarna het UWV hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft toegekend. Eiser heeft zich per 15 oktober 2018 ziekgemeld wegens klachten door een ongeval, waarna het UWV hem ziekengeld op grond van de Ziektewet heeft toegekend. In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek is het ziekengeld voortgezet.
2. Op 27 juli 2020 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft het UWV dit onderzoek heroverwogen. Op grond van de resultaten van deze heroverweging heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 12 oktober 2020 voor 77,94% arbeidsongeschiktheid is en heeft daarom besloten om eiser met ingang van die datum een loongerelateerde WGA-uitkering toe te kennen rekening houdend met dit arbeidsongeschiktheidspercentage.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 20 mei 2021. De medische belastbaarheid van eiser is in bezwaar aangescherpt door de verzekeringsarts B&B en opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 mei 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 25 mei 2021.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat hij niet in staat is om te solliciteren en naar betaald werk te zoeken, vanwege zware depressie, angststoornissen en straatvrees. Ook heeft hij fysieke klachten, doordat hij tijdens een psychose een ongeval heeft gehad. De huisarts en de psychotherapeut onderschrijven dat werken op dit moment geen mogelijkheid is voor eiser. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de psychotherapeut heeft aangegeven dat hij moet beginnen met vrijwilligerswerk om vertrouwen te creëren. Wanneer er een stabiele basis is gevonden, kan hij gaan solliciteren naar betaald werk. Dit is tot op heden nog niet gelukt. Eiser heeft het vertrouwen verloren in het UWV en voelt zich behandeld als een nummer, hij mist menselijkheid, empathie en begrip. Hij geeft aan dat er met zijn klachten geen basis is om een samenwerking met een werkgever aan te gaan. Vrijwilligerswerk heeft hij ook al moeten beëindigen, omdat het niet ging. Eiser stelt dat er maar 2,06% verschil zit tussen het voor hem vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage en de vaststelling dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Doordat voor hem een arbeidsongeschiktheidspercentage van 77,94% is vastgesteld ontvangt hij nu een hele lage uitkering.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 12 oktober 2020 voor 77,96% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 12 oktober 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
8. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft het dossier bestudeerd, heeft eiser telefonisch gesproken en heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psychotherapeut. De verzekeringsarts B&B heeft de primair aangenomen beperkingen onderschreven, en neemt aanvullend een urenbeperking aan. De rechtbank merkt op dat eiser heeft aangegeven dat hij samen met zijn huisarts tot de conclusie is gekomen dat van wat er bekend is in het dossier niks veranderd is en dat zijn klachten bekend zijn bij het UWV. De rechtbank ziet, mede gelet hierop geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
De beoordeling van de belastbaarheid
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 12 oktober 2020 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft beschreven dat de door de primaire arts aangenomen beperkingen correct zijn. De verzekeringsarts B&B ziet wel aanleiding voor een urenbeperking, vanwege decompensatierisico. De functionele mogelijkheden van eiser zijn weergegeven in de FML van 20 mei 2021.
10. De rechtbank kan aan de stelling van eiser dat hij momenteel geen arbeid kan verricht, niet het gevolg verbinden dat hij op 12 oktober 2020 geen benutbare mogelijkheden heeft. Om tot deze conclusie te kunnen komen moet voldaan worden aan de in wet- en regelgeving [1] opgenomen criteria. De arts heeft bij de primaire beoordeling toegelicht dat eiser niet voldoet aan één van deze criteria. Dit is door eiser verder ook niet betwist. Dat de behandelaar van eiser hem geadviseerd heeft om te beginnen met vrijwilligerswerk, voor het opbouwen van vertrouwen en om later van daaruit op zoek te gaan naar betaald werk, acht de rechtbank gericht op de re-integratie van eiser. Dat dit nog niet gelukt is, heeft geen betekenis voor de arbeidsmogelijkheden van eiser an sich. De arbeidsmogelijkheden worden namelijk bepaald aan de hand van medisch objectiveerbare beperkingen, als rechtstreeks gevolg van ziekte en/of gebrek. De rechtbank komt tot het oordeel dat het UWV terecht is uitgegaan van benutbare mogelijkheden en ook terecht een FML heeft opgesteld.
11. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de verzekeringsarts B&B bij het vaststellen van eisers belastbaarheid rekening heeft gehouden met de klachten en belemmeringen die eiser in zijn beroepschrift ook heeft gemeld. Op grond van die klachten en belemmeringen en in aanmerking genomen wat zijn psychotherapeut over zijn psychische toestand heeft bericht, heeft de verzekeringsarts B&B mede op grond van zijn eigen deskundigheid als verzekeringsgeneeskundige beperkingen vastgesteld in de FML van 20 mei 2021. Verder heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat er geen sprake is van excessief ziekteverzuim: met de aangenomen beperkingen dienen spanningsvolle situaties te worden vermeden, en bovendien leiden klachten niet per definitie tot ziekteverzuim. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Eiser heeft dit niet gedaan. Dat eiser altijd eerlijk is geweest tegen het UWV wordt volstrekt niet in twijfel getrokken, maar kan er niet aan afdoen dat de inhoud van de FML voldoende is onderbouwd door het UWV. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die eiser ervaart op 12 oktober 2020.
12. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beoordeeld dat eiser op 12 oktober 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 20 mei 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
13. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser in de FML van 20 mei 2021 vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
14. Bij een beoordeling in het kader van de Wet WIA beoordeelt het UWV wat voor werk iemand (in theorie) nog kan doen, rekening houdend met de beperkingen uit ziekte en/of gebrek; de FML en de medische overwegingen van de verzekeringsarts (B&B) is hierbij leidend. Hierbij gaat het om algemeen geaccepteerde arbeid. De arbeidsdeskundige B&B heeft beoordeeld dat er voldoende functies bestaan die passen bij de beperkingen van eiser en heeft aan de hand van deze functies berekend wat het verlies aan verdiencapaciteit is (dit is het arbeidsongeschiktheidspercentage). Dat dit percentage in het primaire besluit anders – te weten lager – was dan in het bestreden besluit, heeft – zoals ook valt te lezen in de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B – te maken met de loonvergelijking tussen het eigen werk van eiser en de middelste van de drie aan eiser voorgehouden functies; in de primaire fase was dat een andere functie, met een ander loon, dan in de bezwaarfase. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiser en dat het gelet op die situatie lastig is om (vrijwilligers)werk te vinden en eventueel te behouden. De rechtbank kan dit echter niet meewegen bij de beoordeling van deze zaak, omdat de re-integratie geen onderdeel is van de WIA-beoordeling. Bovendien is niet gebleken dat het vrijwilligerswerk dat eiser, zo hij stelt, heeft geprobeerd, is beoordeeld op geschiktheid, zodat aan het feit dat hij dat werk niet heeft behouden geen conclusies kunnen worden verbonden met betrekking tot de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
15. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 12 oktober 2020 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 22,06% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 77,94% arbeidsongeschikt is. De rechtbank kan geen gevolgen verbinden aan eisers opmerking dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage maar 2,06% is verwijderd van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat het vastgestelde percentage de uitkomst is van de vergelijking van zijn maatmanloon met het loon wat hij zou kunnen verdienen met de geduide functies. De gegevens die hiervoor zijn gebruikt heeft eiser niet betwist en de rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten in het dossier om die gegevens voor onjuist te houden.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft terecht besloten om eiser per 12 oktober 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, waarbij is uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van 77,94%. De rechtbank betreurt het dat eiser zich niet serieus behandeld voelt door het UWV en dat hij bij het UWV empathie mist, maar ziet desondanks in het dossier en eisers beroepsgronden geen aanknopingspunten om te oordelen dat deze beslissing rechtens geen stand kan houden. Dat eiser door het bestreden besluit nu een hele lage uitkering ontvangt is een gevolg van de geldende wet- en regelgeving, zodat ook dit aspect geen rol kan spelen.
17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wordt het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 januari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten