ECLI:NL:RBDHA:2023:8611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL23.910 en NL23.911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rechtmatig verblijf van een Poolse nationaliteit in Nederland en de gevolgen van een verwijderingsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die in Nederland verbleef, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf meer had op grond van het Unierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in de zomer van 2021 naar Nederland was gekomen om te werken, maar dat zij in september 2022 was aangehouden en dat haar rechtmatig verblijf was geëindigd. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, inclusief de aanhouding van de eiseres en de besluiten van de Staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij rechtmatig verblijf had, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres geen procesbelang had, omdat zij inmiddels was teruggekeerd naar Polen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.910 en NL23.911
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiseres], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres),
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding en procesverloop

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987. Zij is naar eigen zeggen in de zomer van 2021 naar Nederland gekomen om hier te werken. Eiseres staat in de Basisregistratie Personen per 22 juni 2021 geregistreerd als niet-ingezetene. Tijdens haar verblijf in Nederland is eiseres meermaals in aanraking geweest met de politie. Op 13 september 2022 is zij aangehouden terzake mishandeling. Op 14 september 2022 is eiseres door de politie, eenheid Midden-Nederland, gehoord over het eindigen van haar rechtmatig verblijf en heeft de politie verweerder geadviseerd om vast te stellen dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft.
2. In het besluit van 26 september 2022 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf (meer) heeft op grond van het Unierecht.
3. In het besluit van 15 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
6. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
15 mei 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
7. Eiseres heeft gesteld dat zij niet genoeg geld heeft om het griffierecht te betalen en daarom heeft zij gevraagd om een vrijstelling daarvan. De rechtbank beslist dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet voldoende inkomen of vermogen heeft om het griffierecht te betalen. Daarom hoeft eiseres geen griffierecht te betalen voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.
Procesbelang
8. Eiseres voert aan dat zij procesbelang heeft bij haar beroep. Eiseres is inmiddels teruggekeerd naar Polen. Zij wil met dit beroep bereiken dat de beslissing van verweerder wordt vernietigd zodat er bij terugkeer naar Nederland geen verzwaarde toets geldt. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd toegelicht dat hij met deze verzwaarde toets bedoelt dat eiseres bij terugkeer naar Nederland moet aantonen dat zij haar banden met Nederland reëel en effectief heeft verbroken. Pas dan is het terugkeerbesluit uitgewerkt en komt zij opnieuw in aanmerking voor verblijf. Dit volgt uit het arrest F.S.1
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang heeft. Verweerder heeft toegelicht dat hij de door de gemachtigde genoemde verzwaarde toets niet herkent. Reeds omdat eiseres is teruggekeerd naar Polen is het terugkeerbesluit uitgewerkt en maakt zij bij terugkeer naar Nederland aanspraak op rechtmatig verblijf.
10. De rechtbank oordeelt dat het betoog van eiseres slaagt en haar beroep op het arrest F.S. evenzeer. Wat eiseres naar voren heeft gebracht levert dan ook een voldoende procesbelang op. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen.
Rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet als werknemer kan worden aangemerkt omdat zij geen reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc) is hiervan in ieder geval sprake als de inkomsten meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm of als ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd wordt gewerkt. In de gevallen waarin niet wordt voldaan aan deze '40-50-regel' maakt verweerder een individuele beoordeling of de arbeid reëel is. Hiervan is bij eiseres geen sprake. Verder is niet gebleken dat eiseres onvrijwillig werkloos is geworden en evenmin dat zij als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) staat ingeschreven. Eiseres heeft evenmin aangetoond dat zij nog werk zocht en een reële kans op werk had.
12. Eiseres voert aan dat zij in september en oktober 2022 arbeid heeft verricht zodat zij op dat moment de status van werknemer had. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof inzake Genc2 stelt eiseres dat de omstandigheid dat het ging om een gering aantal uren daaraan niet in de weg staat. Verder stelt eiseres dat zij als werkzoekende moet worden gezien. In de praktijk blijkt dat mensen die een tweede gesprek bij een potentiële werkgever
1. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 22 juni 2021, zaak C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
2 Arrest van 4 februari 2010, C-14/09, ECLI:EU:C:2010:57 onder 25 en 26.
hebben, door verweerder worden gezien als werkzoekende. Nu eiseres in september en oktober 2022 heeft gewerkt, moet zij de status van werknemer/werkzoekende krijgen.
13. De rechtbank stelt voorop dat de ABRvS3 op 25 juli 2019 heeft geoordeeld over – onder meer – verweerders beleid neergelegd in de Vc onder B10/2.2. zoals hiervoor weergegeven onder 11. Voor zover van belang heeft de ABRvS daarbij het volgende overwogen:
“De woorden 'in ieder geval' in paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000 laten een persoonlijke toets toe. Dit biedt de staatssecretaris voldoende ruimte om te kijken naar de algehele arbeidssituatie bij zowel werknemers als zelfstandigen. Uit de Werkinstructie 2018/4 volgt dat geen sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid bij werknemers en zelfstandigen als de verrichte arbeid alleen marginaal en bijkomstig van aard is. In de Werkinstructie heeft de staatssecretaris in navolging van het arrest Genc vermeld dat een laag arbeidsloon of een gering aantal arbeidsuren aanwijzingen kunnen zijn dat de verrichte arbeid alleen marginaal en bijkomstig is, maar dat die arbeid desondanks, na algehele beoordeling, toch in voorkomend geval als reëel en daadwerkelijk kan worden beschouwd en de burger van de Unie of zijn familielid als werknemer kan worden aangemerkt. Hij heeft daarbij factoren genoemd die bij die algehele beoordeling van belang zijn, zoals, onder meer, het recht op een aantal doorbetaalde vakantiedagen en het behoud van salaris bij ziekte. Het beleid van de
staatssecretaris is in zoverre in lijn met de jurisprudentie van het Hof.” 4
14. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf (meer) heeft. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat eiseres ten tijde van het primaire besluit geen betaalde arbeid verrichtte. Eiseres heeft tijdens het gehoor op 14 september 2022 immers verklaard dat zij twee maanden daarvoor voor het laatst loon had ontvangen hetgeen wordt bevestigd door gegevens uit Suwinet. Over de uitzendwerkzaamheden die eiseres in september en oktober 2022 via [bedrijf] B.V. heeft verricht heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat die werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als reële en daadwerkelijke arbeid. Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiseres in bezwaar overgelegde stukken een intern administratie systeem geraadpleegd waarin onder andere gegevens van het UWV en van de gemeentelijke sociale diensten staan. Uit een overzicht van 6 december 2022 is gebleken dat eiseres 42 uur heeft gewerkt in september 2022 en
€ 489,53 heeft verdiend en 22 uur heeft gewerkt in oktober 2022 en € 218.82 heeft verdiend. Omdat eiseres in september 2022 voor slechts 42 uur is verloond en in oktober 2022 voor 22 uur, is geen sprake van reële arbeid omdat zij daarmee geen 40% van de normale arbeidsduur heeft gewerkt (40% x 40 uur =16. 16x4=64 uur). Daarnaast zijn de verdiende bedragen ook niet hoger dan 50% van de bijstandsnorm. Deze norm exclusief vakantiegeld, is voor alleenstaanden € 1.049,35 per maand. De helft hiervan is € 524,70. Dit heeft eiseres in september 2020 noch in oktober 2022 verdiend. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van andere factoren zoals genoemd in het door eiseres aangehaalde arrest Genc, zoals het recht op een aantal doorbetaalde vakantiedagen of behoud van salaris bij ziekte, niet is gebleken. Verder is niet gebleken dat eiseres na oktober 2022 nog arbeid in loondienst heeft verricht.
15. Verder heeft verweerder kunnen concluderen dat niet is gebleken dat eiseres werk zoekt en een reële kans op werk heeft. Zij heeft dit immers niet met stukken aangetoond. Dat eiseres in september en oktober 2022 uitzendwerk heeft verricht is onvoldoende om vast te
3 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4 Zie de overwegingen 11 tot en met 14 van de uitspraak van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2502.
kunnen stellen dat zij een reële kans op werk heeft. Eiseres heeft namelijk niet aangetoond dat zij nog daadwerkelijk op zoek was naar werk. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd bevestigd dat eiseres geen sollicitatieprocedures had lopen. Ook hee ft zij niet aangetoond dat zij staat ingeschreven bij een uitzendbureau of het UWV als werkzoekende of dat er sprake is van een werkloosheidsuitkering. Eiseres kan dus niet als onvrijwillig werkloze worden aangemerkt. Bovendien is eiseres inmiddels teruggekeerd naar Polen. Niet gebleken is dat zij sindsdien activiteiten heeft ontplooid om weer aan de slag te kunnen gaan op de Nederlandse arbeidsmarkt.
16. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vb. Er is dus geen sprake van rechtmatig verblijf. Verweerder heeft over mogen gaan tot het nemen van een verwijderingsmaatregel. Verweerder heeft daarbij een belangenafweging gemaakt en heeft het belang van de Nederlandse Staat zwaarder later wegen dan het belang van eiseres. Eiseres heeft hiertegen geen gronden aangevoerd.
Vertrektermijn
17. Eiseres voert aan dat de door verweerder gegeven vertrektermijn is strijd is met artikel 30, derde lid van richtlijn 2004/38 (de Verblijfsrichtlijn). Verweerder stelt dat eiseres binnen een maand Nederland moet verlaten, maar de vertrektermijn mag volgens
artikel 30, derde lid van de Verblijfsrichtlijn niet korter zijn dan één maand. Eiseres verwijst hierbij naar rechtsoverweging 79 van het arrest F.S. van het Hof van 22 juni 2021.5 Eiseres stelt verder dat verweerder moet motiveren waarom hij voor een bepaalde vertrektermijn kiest, ook bij een vertrektermijn van één maand.
18. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit staat dat eiseres ‘binnen een maand’ Nederland moet verlaten. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij de in het bestreden besluit genoemde termijn zo uitlegt dat eiseres een termijn van een volledige maand geboden wordt om te vertrekken. Reeds daarom oordeelt de rechtbank dat de gegeven vertrektermijn niet in strijd is met de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank ziet in artikel 30, derde lid van de Verblijfsrichtlijn noch in (overweging 79 van) het arrest F.S. aanleiding voor het oordeel dat verweerder altijd moet motiveren waarom een vertrektermijn van één maand en niet een langere vertrektermijn wordt opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5 Zie noot 1.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.