ECLI:NL:RBDHA:2023:8625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/09/645564 / JE RK 23-684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgvoorziening met aandacht voor ouderschap en hulpverlening

Op 2 juni 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die erkend is door de vader en waarvan de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, momenteel in een pleeggezin verblijft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een moeder-kindhuis, met als doel de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en de ouders de kans te geven om te werken aan hun opvoedvaardigheden en eventuele problematiek. De kinderrechter heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderstreept, gezien de jonge leeftijd van de minderjarige en de zorg die zij nodig heeft. De ouders hebben hun steun voor de plaatsing in het moeder-kindhuis uitgesproken, en de kinderrechter heeft besloten dat de minderjarige tot de plaatsing in het moeder-kindhuis in het pleeggezin moet blijven wonen.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 3 juni 2023 tot 20 oktober 2023, en deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat de omgang tussen de ouders en de minderjarige zoveel mogelijk moet worden uitgebreid, en dat de ouders actief betrokken moeten worden bij de hulpverlening. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/645564 / JE RK 23-684
Datum uitspraak: 2 juni 2023

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2023 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S.M. Hoogenraad, te Zoetermeer,

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats02] ,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 april 2023 [minderjarige01] onder toezicht gesteld tot 20 april 2024. Daarnaast heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging verleend om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 3 juni 2023. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze mondelinge behandeling ter zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- de voornoemde beschikking van 20 april 2023;
- de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling van 26 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 30 mei 2023;
- de aanvullende rapportage van de Raad van 31 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 31 mei 2023.
Op 2 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet.
Verschenen zijn:
- de heer [naam01] namens de Raad;
- mevrouw [naam02] en mevrouw [naam03] namens de gecertificeerde instelling.
- de moeder, bijgestaan door advocaat mr. R.P.A. Kint te Zoetermeer;
- de vader.

De feiten

- [minderjarige01] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
- [minderjarige01] verblijft in een pleeggezin.

Het verzoek

De Raad verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg voor de aangehouden duur van vierenhalve maand, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Op 26 april 2023 is [minderjarige01] uit het ziekenhuis naar het pleeggezin gegaan. De Raad benadrukt dat het doel nog steeds is om [minderjarige01] bij de ouders terug te plaatsen. Daartoe is het belangrijk dat de ouders meewerken aan de hulpverlening en zich houden aan de afspraken. De Raad vindt het noodzakelijk dat [minderjarige01] tot de plaatsing met de moeder in het moeder-kindhuis bij het pleeggezin blijft wonen. [minderjarige01] ontwikkelt zich goed binnen het pleeggezin. Plaatsing in een moeder-kindhuis wordt noodzakelijk geacht om een beeld te krijgen of de moeder langdurig in staat is om in de opvoedbehoeften van [minderjarige01] te voorzien. De Raad vindt het positief dat beide ouders achter de plaatsing staan. Aangezien de vader ook met het gezag belast is, moet er ook aandacht zijn voor de rol van de vader als opvoeder van [minderjarige01] . De Raad denkt daarbij aan systemische hulpverlening, zodat de vader de mogelijkheid krijgt om een hechtingsrelatie met [minderjarige01] aan te gaan en tegelijkertijd zicht gekregen kan worden op zijn opvoedvaardigheden. De Raad heeft vernomen dat de wachttijden bij de Brijder relatief kort zijn, waardoor plaatsing binnen afzienbare tijd mogelijk lijkt te zijn. Zodra er plek is bij de Brijder, dienen [minderjarige01] en de moeder daar zo snel mogelijk geplaatst te worden. De Raad hoopt dan ook dat de machtiging uithuisplaatsing niet volledig gebruikt hoeft te worden. De Raad ziet geen meerwaarde in het opnieuw aanhouden van het verzoek tot een nieuwe zitting, omdat dit alleen maar spanning voor de ouders met zich meebrengt.

Het standpunt van de belanghebbenden

De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Op 30 mei 2023 heeft de gecertificeerde instelling intern besloten de hulpverlening bij de Brijder in te zetten. Door plaatsing van [minderjarige01] en de moeder in een moeder-kindhuis van de Brijder kan niet alleen ingezet worden op de opvoedvaardigheden van de moeder, maar kan tegelijkertijd worden gewerkt aan haar verslavingsproblematiek en aan traumabehandeling. De aanmelding bij de Brijder zal op korte termijn plaatsvinden, waarna er een intakegesprek volgt. Van de moeder wordt dan verwacht dat zij twee keer een commitment groep volgt. Hierna zou de opname binnen 2 à 3 weken kunnen starten. Gelet op de problematiek en de zorgen die er zijn, verwacht de gecertificeerde instelling dat de opname negen maanden zal duren. De gecertificeerde instelling onderzoekt nog hoe de omgang tussen de moeder en haar oudste dochters kan plaatsvinden en of het tot de mogelijkheden behoort dat de oudste dochters ook in het moeder-kindhuis kunnen blijven logeren. Ook de vader wordt betrokken in het proces. Hij kan [minderjarige01] en de moeder bezoeken op vaste momenten doordeweeks en in het weekend. Het is belangrijk dat er zicht komt op de vader als persoon en zijn rol als opvoeder. Daartoe is het in ieder geval positief dat de vader de contactgegevens van zijn toezichthouder van de reclassering aan de gecertificeerde instelling heeft verstrekt. De gecertificeerde instelling meent dat [minderjarige01] tot de plaatsing in het moeder-kindhuis bij het pleeggezin moet blijven wonen. De gecertificeerde instelling hoopt dat de plaatsing voortvarend kan geschieden. Om in te kunnen spelen op onverwachte situaties, verzoekt de gecertificeerde instelling wel om de machtiging uithuisplaatsing uit te spreken voor de verzochte duur.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder verzoekt primair afwijzing van het verzoek. Subsidiair verzoekt de moeder de machtiging uithuisplaatsing voor kortere duur toe te wijzen en aan te houden voor het overige. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat zij achter de plaatsing in het moeder-kindhuis staat. Zij wil de kans krijgen om te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] kan dragen. De moeder vreest echter dat de plaatsing nog enige tijd op zich laat wachten. De aanmelding bij de Brijder is immers nog niet gedaan en daarnaast is er een wachtlijst bij de Brijder. Aangezien [minderjarige01] nog zeer jong is, is een snelle hereniging met de moeder noodzakelijk. Om de druk erop te houden en de gecertificeerde instelling ertoe te bewegen [minderjarige01] en de moeder zo snel mogelijk te herenigen, verzoekt de moeder de machtiging uithuisplaatsing voor kortere duur toe te wijzen en aan te houden voor het overige. Er volgt dan een extra toetsingsmoment bij de rechtbank, waardoor er meer druk is om voortvarend te werk te gaan.
De vader sluit zich aan bij hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht. De vader meent dat de moeder een kans moet krijgen om te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] kan dragen. De vader is bereid om de moeder te helpen bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] .

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Bij beschikking van 20 april 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de Raad en de gecertificeerde instelling meegegeven om in te zetten op het vinden van alternatieven voor een uithuisplaatsing van [minderjarige01] . De kinderrechter vindt het positief dat ingezet wordt op een plaatsing van [minderjarige01] en de moeder in een moeder-kindhuis van de Brijder. Bij de Brijder zal gewerkt worden aan de opvoedvaardigheden van de moeder, maar zal tegelijkertijd ook worden ingezet op haar verslavingsproblematiek en op traumabehandeling. Daarnaast moet er meer zicht komen op de situatie van vader, en de mogelijkheden die hij heeft bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] . Daarvoor is het belangrijk dat de vader zich open en meewerkend opstelt in contact met de jeugdbeschermer. De ouders staan beiden achter de plaatsing in het moeder-kindhuis. De aanmelding zal dan ook op korte termijn plaatsvinden en gelet op de huidige wachtlijsten bij de Brijder zal opname niet lang op zich laten wachten. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat [minderjarige01] tot die tijd in het pleeggezin verblijft, waar zij de zorg krijgt die zij nodig heeft. De kinderrechter ziet geen aanleiding om de duur van de machtiging te bekorten, omdat alle betrokkenen het eens zijn dat plaatsing in het moeder-kindhuis zo snel mogelijk moet plaatsvinden. De kinderechter vertrouwt er dan ook op dat de machtiging uithuisplaatsing niet langer dan strikt noodzakelijk zal worden gebruikt. Wel is de kinderrechter van oordeel dat gezien de jonge leeftijd van [minderjarige01] de omgang tussen de ouders en [minderjarige01] de komende tijd zoveel mogelijk moet worden uitgebreid.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 3 juni 2023 tot 20 oktober 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 13 juni 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.