Op 2 juni 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die erkend is door de vader en waarvan de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, momenteel in een pleeggezin verblijft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een moeder-kindhuis, met als doel de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en de ouders de kans te geven om te werken aan hun opvoedvaardigheden en eventuele problematiek. De kinderrechter heeft de noodzaak van de uithuisplaatsing onderstreept, gezien de jonge leeftijd van de minderjarige en de zorg die zij nodig heeft. De ouders hebben hun steun voor de plaatsing in het moeder-kindhuis uitgesproken, en de kinderrechter heeft besloten dat de minderjarige tot de plaatsing in het moeder-kindhuis in het pleeggezin moet blijven wonen.
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 3 juni 2023 tot 20 oktober 2023, en deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat de omgang tussen de ouders en de minderjarige zoveel mogelijk moet worden uitgebreid, en dat de ouders actief betrokken moeten worden bij de hulpverlening. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.