Op 2 juni 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat niet is aangetoond dat een dergelijke maatregel noodzakelijk is in het belang van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen, die eerder bij hun grootouders verbleven, enorm geschrokken zijn van de spoeduithuisplaatsing en dat er een sterke bereidheid is van de moeder en grootouders om samen te werken aan een oplossing. De kinderrechter heeft benadrukt dat uithuisplaatsing een laatste redmiddel is en dat er voldoende hulpverlening aanwezig is om de situatie te verbeteren.
De zaak kwam voort uit eerdere incidenten en zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die onder toezicht waren gesteld. De kinderrechter heeft de betrokken partijen, waaronder de gecertificeerde instelling en de grootouders, aangespoord om veiligheidsafspraken te maken en zich in te zetten voor de hulpverlening. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de inzet van ambulante spoedhulp noodzakelijk is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.