ECLI:NL:RBDHA:2023:8653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
SGR 22/148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering aanvraag en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die zich op 22 mei 2019 ziekmeldde na zijn werk als agrarisch medewerker, had een aanvraag ingediend op 29 januari 2021. Het UWV concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat in bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser op 17 mei 2021 voor 19,78% arbeidsongeschikt was en dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat alle klachten van eiser adequaat zijn meegenomen in de beoordeling. Eiser had niet voldoende medische onderbouwing om zijn stellingen te ondersteunen.

Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de totale behandelingstermijn van het bezwaar en beroep twee jaar en twee dagen heeft geduurd, wat de redelijke termijn overschrijdt. Eiser heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 500,-. De rechtbank kent ook een proceskostenvergoeding toe van € 418,50 en gelast dat de Staat het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt. De uitspraak is gedaan door rechter R.J. van Lochem, in aanwezigheid van griffier C. Deve.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/148

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.
en
de Staat der Nederlanden(minister van Justitie en Veiligheid), hierna te noemen: de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Volgens het UWV is eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt. In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven (beslissing op bezwaar van 29 november 2021).
Het UWV heeft in beroep gereageerd op vragen van de rechtbank met een verweerschrift, een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B).
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als agrarisch medewerker voor gemiddeld 40 uur per week. Na beëindiging van dit dienstverband ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Vanuit de Werkloosheidswet heeft eiser zich op 22 mei 2019 ziekgemeld vanwege fysieke klachten. Daarop is aan eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Op 29 januari 2021 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV het besluit van 19 maart 2021 genomen, dat in bezwaar is gehandhaafd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 17 mei 2021 voor 19,78% arbeidsongeschiktheid is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op de rapporten van een arts [1] van 12 maart 2021 en van een verzekeringsarts B&B van 22 oktober 2021. De medische belastbaarheid van eiser is in bezwaar aangescherpt door de verzekeringsarts B&B en opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
22 oktober 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op de rapporten van een arbeidsdeskundige van 16 maart 2021 en van een arbeidsdeskundige B&B van 23 november 2021.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten. Eiser ervaart klachten aan zijn rug en been en ondervindt beperkingen van aambeien, maagzuur en teelbalpijn. Ook heeft hij psychische klachten. Eiser heeft gemotiveerd waarom voor deze klachten meer beperkingen, waaronder een urenbeperking, moeten worden aangenomen. Eiser voert aan dat bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling geen geschikte functies waren gevonden. Volgens eiser is het dan ook vreemd dat er nu wel functies gevonden zijn, terwijl zijn klachten hetzelfde zijn gebleven. Eiser stelt daarnaast ook dat de geduide functies niet passend zijn.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 19,78% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 17 mei 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 17 mei 2021 voor 19,78% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
9. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten van eiser, te weten de rug en beenklachten, aambeien, maagzuur, teelbalpijn en psychische klachten, zijn op een zorgvuldige en duidelijke manier betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor bevindingen uit eigen onderzoek. Ook informatie uit de behandelend sector is bij de beoordeling betrokken, namelijk een brief van de GGZ-psycholoog van 4 juni 2021, het journaal van de huisarts van 23 augustus 2021, een brief van de neuroloog van 9 september 2019, een verslag van de radioloog van 2 juli 2021 en een brief van de uroloog van 14 oktober 2021. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de medische situatie van eiser hebben gemist.
10. Volgens eiser is niet gebleken dat de verzekeringsarts B&B kennis heeft genomen van de brief van de psycholoog van 4 juni 2021.
11. De verzekeringsarts B&B verwijst naar pagina 3, 4 en 6 van het rapport van 22 oktober 2021 waarin is vermeld staat dat de beperkingen in de FML zijn aangepast vanwege de beschikbare gegevens van de GGZ. Het standpunt van eiser dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat de verzekeringsarts B&B geen kennis heeft genomen van deze medische informatie volgt de rechtbank dan ook niet.
De beoordeling van de belastbaarheid
12. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft het UWV op 10 februari 2023 en 16 maart 2023 gereageerd door middel van een verweerschrift, een rapport van de verzekeringsarts B&B en een rapport van de arbeidsdeskundige B&B.
13. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport van 9 februari 2023 gemotiveerd dat de ongewenste terugvloed van maagzuur de slokdarm in samenhangt met de mate waarin gebogen wordt en niet met de frequentie waarin. Daarom zijn er beperkingen gesteld met betrekking tot het aantal graden buigen en niet met betrekking tot de frequentie van het buigen. Ten aanzien van de motivering “definitie dekt de lading niet helemaal, maar aspect is wel beperkt” ingeval van de items hanteren van emotionele problemen van anderen en uiten van eigen gevoelens, merkt de verzekeringsarts B&B op dat er in het CBBS sprake is van een veel te nauwe en beperkte definitie, waardoor deze definitie de lading niet dekt. De verzekeringsarts B&B heeft eiser wel beperkt geacht op deze punten en het is verder aan de arbeidsdeskundige B&B om hier rekening mee te houden. Ook merkt de verzekeringsarts B&B op dat analfabetisme niet een reden is om een beperking aan te nemen voor het lezen en schrijven als gevolg van ziekte of gebrek, wel is het een aandachtspunt voor de arbeidsdeskundige B&B.
14. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 17 mei 2021 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Eiser stelt dat meer beperkingen moeten worden aangenomen. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Eiser heeft dit niet gedaan. Hoe iemand zich voelt is - zonder medische onderbouwing - niet genoeg om bij de rechtbank gelijk te krijgen. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
15. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 22 oktober 2021 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als agrarisch medewerker, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft vervolgens functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en een reservefunctie) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 272043) Productiemedewerker textiel, geen kleding;
- ( sbc-code 111220) Lader, losser;
- ( sbc-code 267041) Assemblage medewerker elektrotechnische producten.
16. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport en de resultaat functiebeoordeling voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. Hij heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
17. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite ook gericht tegen de door de verzekeringsarts B&B vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
18. Eiser heeft ook aangevoerd dat bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling de arbeidsdeskundige geen functies heeft kunnen duiden omdat de arbeidsdeskundige niet kon garanderen dat het toilet binnen twee minuten te bereiken was. De arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige B&B hebben wel functies geduid. Volgens eiser zijn de geduide functies niet geschikt, omdat de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige B&B volgens hem nog steeds niet kunnen garanderen dat het toilet binnen twee minuten te bereiken is. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport van 23 november 2021 voor de specifieke geduide functies toegelicht waarom deze geschikt zijn. Hij heeft hiervoor overlegd met de arbeidsdeskundig analist en deze analist heeft per functie aangegeven op welke afstand het toilet zich bevindt en geconcludeerd dat het toilet binnen twee minuten te bereiken is. Tevens heeft hij overleg gehad met de verzekeringsarts B&B met de vraag of eiser ook gebruik kan maken van incontinentiemateriaal/luiers waardoor overschrijding van twee minuten op het toilet toegestaan wordt. Hierop heeft de verzekeringsarts B&B aangegeven dat enige overschrijding van twee minuten om op het toilet te kunnen zitten – in verband met klompen en stofjas uit te trekken dan wel bezet toilet – acceptabel is. Lange overschrijdingen van wachttijden zoals festivals, pauzes bij voorstelling etc. mogen niet. De arbeidsdeskundige B&B heeft gemotiveerd dat de geduide functies geen lange wachtrijen kennen voor toiletbezoek zoals bij festivals of voorstellingen. De rechtbank ziet geen reden de arbeidsdeskundige B&B niet te volgen.
19. Volgens eiser zijn de geduide functies niet geschikt omdat hij beperkt is voor stressvol werk, hij is aangewezen op werk zonder deadlines en productiepieken. Volgens eiser is er in de geduide functies sprake van deadlines en productiepieken. Het is de rechtbank uit de resultaat functiebeoordeling niet gebleken dat in de geduide functies sprake is van deadlines en productiepieken en dus van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser. Dit is ook door de arbeidsdeskundige B&B gemotiveerd in het rapport van 7 maart 2023. De rechtbank kan dit standpunt van eiser dan ook niet volgen. Ten aanzien van eisers stelling dat het twee/drie minuten zitten afwisselen met een halve minuut staan, gedurende acht uur per dag pijn en aandrang geeft, merkt de arbeidsdeskundige B&B op dat hij hierover contact heeft gehad met de verzekeringsarts B&B. De verzekeringsarts B&B heeft gemotiveerd dat eiser hiertoe in staat is en dit juist tegemoet komt aan de beperking om regelmatig te vertreden. Eiser stelt ook dat de functies niet geschikt zijn omdat hij niet of nauwelijks Nederlands spreekt. De arbeidsdeskundige B&B heeft hierover, in overleg met de arbeidsdeskundig analist toegelicht dat de functies geschikt zijn, omdat eiser op VMBO niveau is opgeleid en heeft aangegeven eenvoudige opdrachten te kunnen lezen. Tot slot merkt de arbeidsdeskundige B&B op dat ten aanzien van tillen, dragen, reiken, aandacht vasthouden of verdelen, persoonlijke risico’s, lopen/staan, hand- en vingergebruik en voorspelbaar werk geen beperkingen zijn aangenomen dan wel de beperkingen niet worden overschreden door de functies. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
17. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 17 mei 2021 met de middelste van de drie geduide functies 80,22% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 19,78% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

18. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 17 mei 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum voor 19,78% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiser is ongegrond.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
19. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
20. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Of de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt een vergoeding van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
21. In deze zaak is het bezwaarschrift ontvangen op 10 juni 2021. De totale behandelingstermijn is twee jaar en twee dagen. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden. Eiser heeft daarom recht op een immateriële schadevergoeding van
€ 500,-. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de rechtbank. De rechtbank kent in dit verband een proceskostenvergoeding toe van € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een weging van 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding. De rechtbank ziet verder aanleiding de Staat op te dragen het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van
  • gelast dat de Staat aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Deve, griffier.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het sociaal-medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.