ECLI:NL:RBDHA:2023:8654
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Afghaanse vrouw geboren in 1947, had de mvv aangevraagd om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen op 11 februari 2020, waarna eiseres bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 30 september 2020 ongegrond verklaard, maar de rechtbank verklaarde het beroep op 25 maart 2021 gegrond. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak op 6 december 2021, wat leidde tot een nieuwe beslissing op bezwaar door de staatssecretaris.
In het bestreden besluit van 20 oktober 2022 werd de aanvraag opnieuw afgewezen, waarbij verweerder stelde dat er geen sprake was van een beschermenswaardige afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat de relatie niet meer dan gebruikelijk was, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat zij hulpbehoevend was en dat haar zoon de enige was die haar kon ondersteunen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de Nederlandse staat bij een strikt toelatingsbeleid zwaarder wogen dan de belangen van eiseres.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juni 2023.