ECLI:NL:RBDHA:2023:8707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die op 2 februari 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de Staatssecretaris zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat er geen reactie was gekomen op de laissez-passer aanvraag en hij niet was gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 210 lp-aanvragen zijn ingediend en dat er 29 gedwongen uitzettingen hebben plaatsgevonden. Dit wijst erop dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt.

De rechtbank heeft ook geconstateerd dat eiser niet actief meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, wat zijn situatie bemoeilijkt. De rechtbank heeft de belangen van eiser en de staatssecretaris afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die de voortduring van de maatregel disproportioneel zouden maken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16068

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Wezeman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 april 2023 (in de zaak NL23.11210) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 21 april 2023 dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko is. Er is geen reactie gekomen op de laissez-passer (lp)-aanvraag en eiser is tot op heden ook niet gepresenteerd aan de autoriteiten van Marokko. Eiser concludeert dan ook dat het er niet naar uitziet dat op korte termijn een lp wordt afgegeven. In aanvulling hierop stelt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Volgens eiser is sinds de uitspraak van 21 april 2023 slechts één keer gerappelleerd en heeft er slechts één vertrekgesprek plaatsgevonden. Eiser stelt dat gelet op de duur van de maatregel zijn belangen zwaarder wegen dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van de maatregel.
4. De rechtbank overweegt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft geoordeeld. De Afdeling heeft dit oordeel daarna nog meerdere malen bevestigd, laatstelijk bij uitspraak van 16 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1968). De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover thans anders te oordelen. Daarbij betrekt de rechtbank tevens de door de staatssecretaris ter zitting verstrekte gegevens over het eerste kwartaal van 2023. Hieruit blijkt dat er in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 210 lp-aanvragen zijn ingediend bij de autoriteiten van Marokko, dat er 100 nationaliteitsbevestigingen zijn afgegeven, dat er 35 lp’s zijn verstrekt en dat er 29 gedwongen uitzettingen met behulp van een lp hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser in het bijzonder ontbreekt. Uit de voortgangsrapportage leidt de rechtbank af dat de staatssecretaris op 5 december 2022 een lp-aanvraag aan de Marokkaanse autoriteiten heeft verstuurd. Ook blijkt hieruit dat de staatssecretaris gedurende de duur van de bewaring achtmaal schriftelijk op de lp-aanvraag heeft gerappelleerd. Dat verdere stappen in het lp-traject tot op heden zijn uitgebleven is onvoldoende aanknopingspunt om te concluderen dat de Marokkaanse autoriteiten in het geval van eiser niet kunnen of willen overgaan tot de afgifte van een lp. De staatssecretaris is voor het verloop van het lp-traject afhankelijk van medewerking van de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, terwijl dit wel van hem wordt gevergd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van eiser nog altijd niet ontbreekt.
4.1
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend
aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het vorige
onderzoek op 24 april en 25 mei 2023 vertrekgesprekken met eiser gehouden en de
staatssecretaris heeft daarnaast op 26 april 2023 en 17 mei 2023 schriftelijk gerappelleerd op de lp-aanvragen. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. De rechtbank acht het feit dat de lp-aanvraag van langere tijd geleden is ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de staatssecretaris met meer dan de gebruikelijke voortvarendheid aan de uitzetting zou moeten werken. Daarbij is van belang dat eiser niet beschikt over documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en ook geen inspanningen heeft verricht om die documentatie te verkrijgen. Nu de staatssecretaris voor een presentatie bovendien afhankelijk is van de autoriteiten, en in dat verband ook regelmatig wordt gerappelleerd, kan de omstandigheid dat er nog geen presentatie heeft plaatsgevonden niet leiden tot een ander oordeel.
5. Nu de bewaring van eiser nog geen zes maanden voortduurt is een verzwaarde belangenafweging niet aan de orde. Eiser heeft bovendien geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat de voortduring van de bewaring disproportioneel moet worden geacht. Terecht heeft de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is
ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de
maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet
de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode
tussen het sluiten van het vorige onderzoek op 21 april 2023 en het sluiten van het
onderhavige onderzoek op 9 juni 2023 op enig moment onrechtmatig was.
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid voor het voortduren van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de voortduring van de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.