Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is afkomstig uit Syrië. Hij heeft de Turkse nationaliteit. Op 18 maart 2021 hebben de ouders en de meerderjarige zus van eiser als uitgenodigde vluchtelingen in Nederland een verblijfsvergunning asiel gekregen. Zij verbleven voorafgaand aan hun komst naar Nederland in Turkije. Op grond van de medische problemen van de vader en de moeder van eiser zijn zij door de UNHCRvoorgedragen voor hervestiging. Eiser kwam niet in aanmerking voor deze hervestiging omdat hij de Turkse nationaliteit heeft. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn vader, die optreedt als referent.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat er tussen eiser en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en er om die reden geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRMbestaat. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In beroep voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft aangenomen. Hij meent dat er voldoende redenen zijn om wel uit te gaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dus van een beschermenswaardig gezinsleven. Hij meent dat verweerder in het bestreden besluit meer gewicht had moeten toekennen aan de bijzondere omstandigheden in deze zaak. Dit betreft vooral de omstandigheid dat het gezin als geheel was uitgenodigd voor hervestiging in Nederland. Geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de Turkse nationaliteit aan hem is opgedrongen. Verweerder heeft geen blijk gegeven van een ‘fair balance’ of eerlijke weging van alle belangen in deze zaak. Met name het economisch belang van de Nederlandse Staat is onvoldoende gemotiveerd.
4. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder te weinig aandacht heeft besteed aan de bijzondere kwetsbaarheid van zijn ouders vanwege hun slechte gezondheid en beperkte mogelijkheden tot integratie in Nederland. Hij wijst er in dit verband op dat de hulp die eerder voor de ouders beschikbaar was, is geëindigd. Het Refugee Team, dat in deze hulp voorzag, waarschuwt voor de zorgwekkende situatie van het gezin. Hoewel het gezin aanspraak kan maken op hulp en ondersteuning, bijvoorbeeld via de gemeente, is het in de praktijk moeilijk om daadwerkelijk Arabisch sprekende hulp te vinden. Eiser heeft gedocumenteerd aangevoerd dat zijn ouders analfabeet zijn en niet leerbaar. Door deze omstandigheden bevinden zij zich in een bijzonder kwetsbare positie waarbij zij afhankelijk zijn van de hulp en ondersteuning van eiser.
5. Ten aanzien van zijn eigen situatie voert eiser aan dat hij sinds de aardbeving in Turkije in een tentenkamp verblijft en verder moeite heeft om aan werk en huisvesting te komen omdat hij als Syriër wordt gediscrimineerd.
6. Verweerder geeft aan dat de door eiser aangevoerde omstandigheden zijn meegewogen in het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat tussen eiser en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De stelling dat eiser in Turkije wordt gediscrimineerd maakt niet dat de afweging op onjuiste gronden heeft plaatsgevonden. In het kader van de ‘fair balance’, die door eiser wordt betwist, stelt verweerder zich op het standpunt dat de belangen van de Staat opwegen tegen de belangen van eiser. Voorop staat dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid voert en de economische belangen van Nederland zwaar wegen, zeker bij een eerste aanvraag. In dit verband merkt hij op dat er niet van kan worden uitgegaan dat eiser in eerste instantie geheel in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank oordeelt als volgt
7. Bij de beoordeling van een aanvraag voor de afgifte van een mvv gaat verweerder na of de aanvrager voldoet aan de eisen voor een daarna te verlenen verblijfsvergunning.Partijen zijn het er niet over eens of Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM verplicht is om eiser verblijfsrecht toe te kennen vanwege de familieband met referent.
8. Het is vaste rechtspraak van het EHRMdat pas kan worden gesproken van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘
more than normal emotional ties’); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘
additional elements of dependancy’). Ten aanzien van de volwassen zus van eiser geldt dat tussen haar en eiser sprake moet zijn van hechte persoonlijke banden om te kunnen spreken van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven. Uit de rechtspraak volgt ook dat de vraag naar beschermd gezinsleven van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Hierbij kan onder meer relevant zijn: de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Als eenmaal het bestaan van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- en gezinsleven is vastgesteld, moet worden beoordeeld of een vreemdeling vanwege dat familie- of gezinsleven ook moet worden toegelaten tot Nederland. Daarvoor moet verweerder een belangenafweging maken waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden betrekt.
9. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022is overwogen dat bij de hiervoor bedoelde belangenafweging dezelfde feiten en omstandigheden van belang zijn als die bij de beantwoording van de vraag naar een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Die vraag naar de feitelijke band tussen de betrokkenen staat daarom niet los van de belangenafweging. Gelet op die verwevenheid heeft de Afdeling – anders dan voorheen – geoordeeld dat verweerder niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar dat hij altijd een belangenafweging moet uitvoeren, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. De rechtbank beoordeelt eerst de vraag of sprake is van beschermd gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn ouders en zus.
Gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM
10. Het bestaan van een gezinsband tussen eiser en zijn ouders en meerderjarige zus staat niet ter discussie. Eiser heeft tot zijn vlucht naar Turkije met het gezin in Syrië samengeleefd. Hij heeft in Turkije een bestaan opgebouwd en zodra hij werk en een woning had zijn gezinsleden laten overkomen naar Turkije. Vóór hun vertrek naar Nederland regelde eiser veel praktische zaken voor zijn ouders en zijn zus. Dit zijn omstandigheden die verweerder heeft meegewogen in zijn besluit. Hij heeft ook deugdelijk gemotiveerd dat daaruit niet een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie volgt.
11. Ten aanzien van de financiële afhankelijkheid van referent heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hier op dit moment geen sprake meer van is, omdat de ouders en de volwassen zus in Nederland een bijstandsuitkering ontvangen. Verder heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat referent exclusief afhankelijk is van de fysieke steun en zorg van zijn zoon voor materiële, praktische en medische zaken. In Nederland zijn de voorzieningen en instanties voorhanden die referent en zijn echtgenote kunnen helpen. Op dit moment staan zij onder medisch toezicht en ontvangen zij zorg. Eiser biedt ondersteuning op afstand vanuit Turkije. Dat eiser en zijn ouders graag meer fysieke ondersteuning van eiser zouden willen ontvangen, is begrijpelijk, maar verweerder heeft daarover terecht gesteld dat dit nog geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zich meebrengt.
12. De meerderjarige zus van eiser is samen met haar ouders naar Nederland gereisd en heeft een verblijfsvergunning asiel gekregen. Verweerder heeft in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn zus. Zo heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de gestelde medische problemen van de zus niet nader zijn onderbouwd met stukken, zodat daaruit geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan worden afgeleid. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat ook niet is gebleken dat de zus vanwege haar beperkte leervermogen en beperkte zelfredzaamheid in Nederland meer dan gebruikelijk afhankelijk is van eiser. Verweerder heeft daarover terecht opgemerkt dat eventuele ondersteuning daarin ook kan worden geboden door andere personen of hulpinstanties. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet heeft aangetoond dat de band met zijn zus zodanig is dat deze de gebruikelijke banden overstijgt, waarvoor artikel 8 van het EVRM bescherming zou moeten bieden.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd dat eiser een sterkere band heeft met Turkije dan Nederland. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hem de Turkse nationaliteit tegen zijn zin is opgedrongen, waardoor er vanuit moet worden gegaan dat hij die nationaliteit vrijwillig heeft aangenomen. Hij woont en werkt ruim tien jaar in Turkije en heeft in 2020 de Turkse nationaliteit verkregen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de band van eiser met Nederland beperkt is omdat die alleen samenhangt met het feit dat zijn ouders en zijn zus in Nederland verblijven. Zelf is hij nooit in Nederland geweest. Het gegeven dat hij in Turkije in een tentenkamp verblijft is geen omstandigheid die tot gevolg heeft dat verweerder geen juiste toets heeft aangelegd.
14. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiser en zijn in Nederland verblijvende familieleden (ouders en volwassen zus) geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM
Belangenafweging
15.
Uit jurisprudentie van het EHRM volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen enerzijds het belang van eiser en referent om samen het gezinsleven in Nederland uit te oefenen en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in de belangenafweging de nadelige punten voor eiser zwaarder mocht laten wegen dan de voordelige punten. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn, kenbaar worden betrokken. De rechtbank toetst of verweerder dat ook heeft gedaan. Als dit zo is, toetst de rechtbank of verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat bij die afweging een ‘fair balance’ is getroffen. De rechtbank mag dit slechts terughoudend toetsen.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de belangenafweging in het nadeel van eiser en referent heeft laten uitvallen. Verweerder heeft hierbij de economische belangen van de Nederlandse staat in het nadeel van eiser en referent mogen meewegen. Verweerder heeft in aanmerking kunnen nemen dat referent een bijstandsuitkering heeft en dat verwacht mag worden dat eiser bij aankomst in Nederland aanspraak zal maken op door de algemene middelen gefinancierde faciliteiten, waaronder een bijstandsuitkering. Dat eiser in de toekomst zal gaan werken en dus in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, heeft verweerder voor nu onvoldoende mogen vinden, zodat verweerder daarmee geen rekening hoefde te houden in de belangenafweging. Ook is van belang dat sprake is van een eerste toelating, waardoor verweerder een groter belang kan hechten aan de belangen van de Staat. Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat eiser een sterke band heeft met Turkije, terwijl de band met Nederland niet sterk is. De enige band die eiser heeft met Nederland is het feit dat referent, zijn moeder en zijn zus hier wonen. De band met Turkije bestaat uit het feit dat eiser de Turkse nationaliteit heeft en ruim tien jaar in Turkije woont en werkt. Tot slot heeft verweerder in het nadeel van eiser en referent mogen meewegen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder alle feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging betrokken en de belangenafweging voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Het beroep van eiser op de bepaling in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan verweerder moet afwijken van een beleidsregel om onevenredige gevolgen voor een belanghebbende te voorkomen, is niet nader onderbouwd en behoeft geen bespreking.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Verweerder hoeft de door eiser gemaakte proceskosten niet te vergoeden.