ECLI:NL:RBDHA:2023:8750
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van het verdrag tussen de EU en Turkije
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gericht op verblijf onder de beperking arbeid in loondienst, op grond van het verdrag tussen de Europese Unie en Turkije. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 16 mei 2022. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit is bij het bestreden besluit van 13 december 2022 niet gehonoreerd. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep is ongegrond verklaard, omdat de afwijzing niet in strijd is met de standstillbepaling uit het Besluit 1/80 en eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 1965. Eiser betoogde dat hij op basis van deze bepaling recht had op een verblijfsstatus, maar de rechtbank oordeelt dat zijn verblijfsrecht van rechtswege is vervallen door het verbreken van de feitelijke gezinsband met zijn voormalige echtgenote.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen en dat er geen aanleiding is om aan de motivering van de staatssecretaris te twijfelen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.