ECLI:NL:RBDHA:2023:8766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
19/1437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisen van een dwangsom na niet tijdig beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur en Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft eiseres, zonder vaste woon- of verblijfplaats, burgemeester en wethouders van Westland verzocht om documenten en besluiten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Eiseres heeft op 2 augustus 2016 deze verzoeken ingediend, maar verweerder heeft op 16 augustus 2016 slechts gedeeltelijk gereageerd. Eiseres heeft verweerder op 14 november 2016 in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op haar Wbp-verzoek. Op 18 december 2018 heeft eiseres een maximale dwangsom geëist wegens het uitblijven van een beslissing. Verweerder heeft op 3 januari 2019 een bestreden besluit genomen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het verzoek van partijen om het bezwaar van eiseres in een rechtstreeks beroep te beoordelen, geaccepteerd. De procedure heeft enige tijd stilgelegen, maar op 13 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen bewijs heeft geleverd van de verzending van het besluit van 16 augustus 2016. Dit besluit is nooit aan eiseres bekendgemaakt, waardoor de ingebrekestelling van 14 november 2016 niet onredelijk laat is ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder de maximale dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het Wbp-verzoek heeft verbeurd. Eiseres heeft het recht om de dwangsom op te eisen, en de rechtbank stelt vast dat dit binnen vijf jaar kan gebeuren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder de dwangsom van €1260,- moet betalen, evenals het griffierecht van €174,- en een vergoeding van proceskosten van €1674,- aan eiseres.

De uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2023. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger),
en

burgemeester en wethouders van Westland

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder bij afzonderlijke verzoeken op 2 augustus 2016 verzocht om haar documenten en besluiten toe te sturen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Verweerder heeft bij besluit van 16 augustus 2016 het verzoek om informatie gedeeltelijk afgewezen.
Eiseres heeft verweerder op 14 november 2016 in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op haar Wbp-verzoek.
Op 18 december 2018 eist eiseres een maximale dwangsom op vanwege het uitblijven van een beslissing op haar Wbp-verzoek.
Verweerder heeft bij besluit van 3 januari 2019 (het bestreden besluit) op het verzoek om een dwangsom op grond van het Wbp-verzoek gereageerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. De rechtbank is akkoord gegaan met het verzoek van partijen om het bezwaar van eiseres te beoordelen in een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De procedure is (mede op verzoek van partijen) lange tijd aangehouden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 1 juni 2023.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend op 1 juni 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam 1] en namens verweerder de gemachtigde van verweerder en mr. [naam 2] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder niet tijdig heeft beslist op de verzoeken van 2 augustus 2016 op grond van de Wbp en de Wob en daarom aan eiseres een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen is verschuldigd. Eiseres was tot 20 december 2017 in dienst bij de gemeente Westland.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres geeft aan dat verweerder nooit beslist heeft op haar verzoeken om informatie. Het besluit van 16 augustus 2016 heeft zij nooit ontvangen. Verweerder heeft dit besluit geantidateerd. Daarbij is het besluit van 16 augustus 2016 geen reactie op haar Wbp of Wob verzoek maar op een eerder verzoek om stukken.
Wat vindt verweerder in beroep ?
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit over het Wbp-verzoek laten weten dat er geen dwangsommen verbeurd zijn omdat al op 16 augustus 2016 is beslist op het verzoek om informatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In deze zaak gaat het alleen om de vraag of verweerder in het bestreden besluit terecht geoordeeld heeft dat er geen dwangsommen verbeurd zijn.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geen verzendadministratie heeft kunnen overleggen waaruit de verzending van het besluit van 16 augustus 2016 blijkt. De enkele stelling van verweerder dat het besluit wel is verzonden aan het gebruikelijke adres, en de verwijzing naar de datumstempel op het besluit is onvoldoende om van een verzending uit te gaan. Daarmee is het besluit niet aan eiseres bekend gemaakt. De ingebrekestelling voor het beslissen op het Wbp-verzoek van eiseres van 14 november 2016 acht de rechtbank niet onredelijk laat ingediend. Vervolgens is niet in geschil dat verweerder alsnog op het Wbp-verzoek van eiseres beslist heeft. Daarmee heeft verweerder de maximale dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het Wbp-verzoek verbeurd. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres met het opeisen van de dwangsom niet te laat is. Voor het opeisen van een dwangsom geldt niet de regel dat dit binnen een redelijke termijn dient te gebeuren. De rechtbank gaat dan ook uit van het betoog van eiseres dat zij na het verbeurd raken van de dwangsom vijf jaar de tijd heeft om die op te eisen.
Omdat eiseres voor haar Wob-verzoek geen ingebrekestelling aan verweerder verzonden heeft, is verweerder voor dat verzoek geen dwangsommen verschuldigd aan eiseres.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin is besloten dat de beslistermijn voor het Wbp-verzoek van eiseres niet is overschreden. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat verweerder wegens het niet tijdig beslissen op het Wbp-verzoek van eiseres de maximale dwangsom verbeurd heeft.
Uit de Circulaire Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (juridische versie) onder 1.1 volgt dat de datum waarop het bestuursorgaan de ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid van de Awb ontvangt, bepalend is voor de vraag met welke bedragen moet worden gerekend. Als het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2018 heeft ontvangen, dan gelden nog de oude bedragen. Als het bestuursorgaan de ingebrekestelling in 2019 ontvangt, dan gelden de nieuwe bedragen. Per 1 januari 2019 zijn de bedragen namelijk geïndexeerd. Aangezien de ingebrekestelling in dit geval in 2016 is verstuurd gelden nog de oude bedragen. De rechtbank bepaalt de dwangsom op €1260,-.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 januari 2019 voor zover daarin is beslist dat er tijdig op het Wbp-verzoek van eiseres is beslist;
- bepaalt dat verweerder de maximale dwangsom van €1260,- heeft verbeurd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 174,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.