ECLI:NL:RBDHA:2023:877
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen ongegrondverklaring asielaanvraag in het kader van Dublin-regeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan over het verzet van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 15 november 2022. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant, die asiel had aangevraagd, kennelijk ongegrond verklaard. De opposant heeft verzet ingesteld omdat hij van mening is dat hij niet naar Italië mocht worden uitgezet, gezien de omstandigheden in dat land, waaronder een tekort aan opvangplekken voor asielzoekers. De rechtbank heeft het verzet op 10 januari 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overweegt dat de eerdere uitspraak zonder zitting is gedaan, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeert dat de opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië niet kan voldoen aan de zorgbehoeften van asielzoekers. Het medisch dossier dat door de opposant is ingediend, biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere beslissing kunnen ondermijnen. De rechtbank stelt vast dat de opposant op 5 december 2022 aan Italië is overgedragen en dat er geen bewijs is dat hij geen toegang heeft gekregen tot de asielprocedure of opvang.
De rechtbank concludeert dat de opposant in zijn verzet nagenoeg dezelfde gronden aanvoert als in zijn eerdere beroep, en dat de nieuwe informatie over de opschorting van Dublin-overdrachten niet relevant is voor de beoordeling van het verzet. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om het verzet gegrond te verklaren, en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.