ECLI:NL:RBDHA:2023:8805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was op 7 december 2022 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris had op 5 juni 2023 een besluit genomen om de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden te verlengen, maar eiser stelde dat dit besluit te laat was genomen. De rechtbank oordeelde dat de termijn van zes maanden, die in de wet is vastgelegd, op 4 juni 2023 was verstreken, en dat het verlengingsbesluit op 5 juni 2023 onrechtmatig was. Hierdoor was eiser vanaf 5 juni 2023 zonder titel in bewaring gehouden, wat leidde tot de opheffing van de maatregel en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 375,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige detentie, waarbij de hoogte van de schadevergoeding gematigd werd vanwege de niet-meewerkende houding van eiser. De rechtbank heeft verder de proceskosten van eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16989

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort. Verweerder heeft op 5 juni 2023 een besluit genomen waarin verweerder beoogt de maatregel van bewaring met ingang van 6 juni 2023 met ten hoogste twaalf maanden te verlengen.
Eiser heeft op 9 juni 2023 beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit van 5 juni 2023 en in dit beroepschrift heeft zijn voormalige gemachtigde enkele beroepsgronden geformuleerd. Een dergelijk beroep wordt tevens opgevat als een verzoek om schadevergoeding in het geval de rechtbank het verlengingsbesluit vernietigt en de op grond van dit besluit reeds tenuitvoergelegde maatregel onrechtmatig acht. Eiser heeft niet tevens een volgberoep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 juni 2023 een voortgangsrapportage overlegd.
De rechtbank heeft eiser tot uiterlijk 15 juni 2023 in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voortgangsrapportage.
De rechtbank heeft verweerder bij bericht van 15 juni 2023 in de gelegenheid gesteld te reageren op de reeds geformuleerde beroepsgronden en de mogelijke aanvullende beroepsgronden.
De gemachtigde die eiser vanaf 12 juni 2023 bijstaat heeft bij bericht van 15 juni 2023 medegedeeld geen behoefte te hebben om nader te reageren op de voortgangsrapportage en heeft verwezen naar de eerder ingediende beroepsgronden.
Verweerder heeft op 16 juni 2023 gereageerd op de beroepsgronden.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 16 juni 2023 en heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3. Eiser is het niet eens met het opleggen van het verlengingsbesluit en verzoekt om in vrijheid te worden gesteld. De meest verstrekkende grond die eiser aanvoert behelst de stelling dat het verlengingsbesluit niet tijdig is genomen.
Eiser wijst er hierbij op dat de bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw niet langer duurt dan zes maanden. Deze bewaring kan op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw verlengd worden met ten hoogste negen maanden. Hierbij geldt volgens eiser dat een maand geldt als dertig dagen. Dit betekent volgens eiser dat de maatregel maximaal tot 3 juni 2023 mocht duren. Nu het verlengingsbesluit dateert van 5 juni 2023, is dit volgens eiser te laat genomen. Eiser stelt verder dat er een nadere belangenafweging door de IND had moeten worden verricht en dat er een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid moet bestaan om een verlengingsbesluit te kunnen nemen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verlengingsbesluit, gelet op het bepaalde in hoofdstuk A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000, tijdig, namelijk binnen 180 dagen, is genomen. Verweerder volgt de stelling van eiser dat het besluit uiterlijk op 3 juni 2023 had moeten worden genomen derhalve niet. Verweerder heeft overigens aangegeven dat eiser zich op het standpunt lijkt te stellen dat er nog een asielprocedure aanhangig terwijl dit niet het geval is.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. Eiser is, anders dan eiser kennelijk veronderstelt, in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Partijen verschillen van mening of de verlenging van de bewaring tijdig is geschied. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Eiser wordt in bewaring gehouden op grond van de Terugkeerrichtlijn. Artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn bepaalt onder meer het navolgende:
(…)

5. De bewaring wordt gehandhaafd zolang de in lid 1 bedoelde omstandigheden zich voordoen en zij noodzakelijk is om een geslaagde verwijdering te garanderen. Iedere lidstaat stelt een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.

6. De lidstaten kunnen de in lid 5 bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:

(…)
8. Artikel 59 Vw bepaalt onder meer het navolgende:

1 Indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert kan, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:

a. geen rechtmatig verblijf heeft;

(…)

4 Bewaring krachtens het eerste lid, onder b, of het tweede lid duurt in geen geval langer dan vier weken.(…)

5 Onverminderd het vierde lid duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden.

6 In afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid kan de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.

(…)
9. In paragraaf A5/6.8 Vc is onder meer het navolgende vermeld:
De bewaring of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of 59 Vw duurt niet langer dan zes maanden, met een mogelijkheid deze te verlengen met twaalf maanden. (…) Een maand geldt daarbij als 30 dagen.
(…)
10. Partijen zijn het er over eens dat het verlengingsbesluit abusievelijk is gedateerd op 5 juli 2023 en dat het verlengingsbesluit is genomen op 5 juni 2023. In dit besluit is vermeld dat de ingangsdatum van -kort gezegd- de verlengde bewaring 6 juni 2023 is.
Partijen zijn het er voorts over eens dat de “zes maanden-termijn” die de Terugkeerrichtlijn bepaalt en die is neergelegd in de Vw en paragraaf A5/6.8 Vc feitelijk 180 dagen bedraagt en niet zes kalendermaanden. De rechtbank merkt hierbij op dat in de Terugkeerrichtlijn niet is bepaald wat onder “een maand” moet worden verstaan en dat de lidstaten dus bevoegd zijn dit in hun nationale recht te regelen. In paragraaf A5/6.8 Vc is tevens vermeld dat de DT&V toeziet op naleving van de termijnen.
11. De maatregel is opgelegd op 7 december 2022, dit is dag 1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat 3 juni 2023 dag 180 is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat 5 juni 2023 dag 180 is. De rechtbank overweegt dat eiser, die op 7 december 2022 in bewaring is gesteld, welke bewaring niet is onderbroken door een periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw b zoals bedoeld in paragraaf A5/6.8 Vc, op 4 juni 2023 180 dagen ononderbroken in bewaring is gesteld. 4 juni 2023 is dus, anders dan beide partijen menen, dag 180.
12. De Afdeling heeft onder meer in de uitspraak van 22 januari 2018 overwogen dat “
de staatssecretaris, als hij de bewaring wil laten voortduren, reeds voor het verstrijken van de in de wet vastgelegde termijn van zes maanden moet vaststellen dat aan de wettelijke grondslag voor het verlengen van de bewaringsmaatregel is voldaan” (ECLI:NL:RVS:2018:194).
13. Het verlengingsbesluit moet dus worden genomen vóór het verstrijken van de 180e dag. Dit is ook logisch omdat de maatregel anders op het moment dat de 181e dag klokslag middernacht begint tot aan het nemen van het verlengingsbesluit later die dag, zonder titel ten uitvoer wordt gelegd en dus onrechtmatig is.
Dit betekent dat het verlengingsbesluit uiterlijk op de 180e dag, 4 juni 2023, had moeten worden genomen. In dat geval zou de verlengde maatregel rechtmatig kunnen voortduren. Verweerder heeft echter op 5 juni 2023 een verlengingsbesluit genomen en daarin bepaald dat dit besluit ingaat op 6 juni 2023. Ondanks de zeer korte tijdspanne die eiser zonder titel in bewaring is gehouden, is geen plaats voor een belangenafweging en acht de rechtbank de maatregel met ingang van 5 juni 2023, in lijn met de Afdelingsjurisprudentie, onrechtmatig. De rechtbank zal dan ook de onmiddellijke opheffing van de maatregel bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten.
14. De overige geschilpunten die zien op de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit behoeven geen bespreking meer, omdat de voortduring vanaf 5 juni 2023 reeds vanwege het te laat genomen verlengingsbesluit onrechtmatig is.
15. Het beroep is gericht tegen het verlengingsbesluit en is gegrond. De rechtbank overweegt voorts dat de rechtmatigheid van de (voortduring van de) maatregel eerder is beoordeeld en dat dit het meest recent is geschied in de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 31 mei 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4661, niet gepubliceerd). Het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen is gesloten op 30 mei 2023.
Hoewel het beroep enkel is gericht tegen het verlengingsbesluit en niet tegen de voortduring van de maatregel voorafgaand aan het nemen van het verlengingsbesluit, ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van die periode van tenuitvoerlegging van de maatregel een aanvullende ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten.
Nu de rechtbank de opheffing van de maatregel zal bevelen zal er immers geen kennisgeving van verweerder met een verzoek om een periodieke rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten meer volgen. Tevens staat de opheffing van de maatregel in de weg aan het alsnog door middel van instellen van een volgberoep verzoeken van een rechtmatigheidsbeoordeling van de tenuitvoerlegging van de maatregel in de periode voorafgaand aan de reeds onrechtmatig geachte periode. Indien de rechtbank in de onderhavige procedure de rechtmatigheid van de voortduring in de periode vanaf de sluiting van het onderzoek in de laatste voorgaande rechtmatigheidsbeoordeling tot en met “dag 180” niet ambtshalve beoordeelt, zal deze fase van de tenuitvoerlegging dus nimmer door de rechter beoordeeld worden.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om thans ambtshalve de rechtmatigheid van die fase van de tenuitvoerlegging van de maatregel van 30 mei 2023 tot en met 4 juni 2023, te beoordelen. De rechtbank overweegt hierbij dat er geen rechtsgrond bestaat voor het oordeel dat een verlengingsbesluit moet worden aangemerkt als een nieuwe bewaringsmaatregel, temeer nu de verlenging van de maatregel is gebaseerd op dezelfde grondslag als de maatregel. De rechtbank overweegt in dit kader tot slot dat indien de rechtbank tot de conclusie komt dat de tenuitvoerlegging in de periode voorafgaand aan de verlenging onrechtmatig is en tot opheffing leidt, aan een verlenging van de maatregel niet kan worden toegekomen. Ook dit is een reden, indien het verlengingsbesluit niet reeds onrechtmatig wordt bevonden, om deze voorafgaande periode waarin de rechtmatigheid van de voortduring van de tenuitvoerlegging nog niet is beoordeeld, te betrekken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van een verlengingsbesluit.
16. De rechtbank overweegt dat er met betrekking tot de periode van 30 mei 2023 tot en met 4 juni 2023 geen enkel aanknopingspunt bestaat dat verweerder alsnog had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel. Uit de M120 blijkt voorts dat op 31 mei 2023 een nieuwe datum voor een presentatie van eiser aan de vertegenwoordiging van Marokko bekend is geworden en dat eiser op 1 juni 2023 in medegedeeld dat deze presentatie op 7 juni 2023 zal plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat verweerder voortvarend handelt aan de verwijdering van eiser. Tevens ontbreekt zicht op uitzetting niet, nu de Marokkaanse autoriteiten een presentatie mogelijk maken en in de M120 bij 20 maart 2023 is vermeld dat nationaliteit en identiteit van eiser zijn bevestigd door de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in de periode 30 mei 2023 tot en met 4 juni 2023 steeds rechtmatig is geweest.
17. Eiser maakt aanspraak op schadevergoeding omdat hij vanaf 5 juni 2023 tot en met heden zonder titel en dus onrechtmatig in bewaring is gehouden. De rechtbank ziet aanleiding om de standaardmatig toegekende bedragen sterk te matigen gelet op de niet meewerkende houding van eiser. De Marokkaanse nationaliteit en de identiteit van eiser zijn reeds op 20 maart 2023 bevestigd. Uit de M120 blijkt dat op 7 juni 2023 voor de derde keer een presentatie in persoon bij de diplomatieke vertegenwoordiging van de Marokkaanse autoriteiten was gepland en dat eiser voor de derde maal heeft geweigerd om aan deze presentatie mee te werken. Doorgaans wordt bij het bepalen van de hoogte van schadevergoeding een bedrag van € 100,- toegekend per dag dat de ondergane maatregel onrechtmatig blijkt te zijn geweest. De maatregel heeft vanaf 5 juni 2023 onrechtmatig voortgeduurd zodat de rechtbank schadevergoeding zal toekennen op basis van 15 dagen ondergane onrechtmatige detentie. De rechtbank zal een bedrag toekennen van € 25,- per dag en dus in het totaal € 375, (15 x € 25,-). Deze matiging van de schadevergoeding heeft geen punitief karakter en betekent evenmin dat het recht op schadevergoeding hierdoor feitelijk illusoir is. Indien eiser zou hebben meegewerkt aan zijn vertrek, waartoe hij is gehouden, zou echter vrij aannemelijk dat zijn uitzetting reeds geëffectueerd zou zijn en het nemen van een verlengingsbesluit in het geheel niet nodig was geweest omdat de maatregel reeds zou zijn opgeheven ten gevolge van de feitelijke uitzetting. Eiser heeft door zijn proceshouding de langere duur van de maatregel bewerkstelligd.
18. De rechtbank zal een proceskostenveroordeling uitspreken omdat het beroep gegrond wordt verklaard.
19. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond;
  • beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
  • gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
  • acht de tenuitvoerlegging van de bewaringsmaatregel in de periode vanaf de sluiting van het onderzoek bij de laatste rechtmatigheidsbeoordeling tot aan het nemen van het verlengingsbesluit rechtmatig;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 375,-, te betalen door de griffier;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 juni 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.