ECLI:NL:RBDHA:2023:8819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
C/09/563582 / FA RK 18-8533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen vader en minderjarige op basis van geestelijke en lichamelijke ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2023 een beschikking gegeven inzake de omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De moeder had verzocht om ontzegging van de omgang tussen de vader en hun kind, omdat de minderjarige een grote weerstand had tegen contact met de vader. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 8 juni 2022 in stand gehouden, waarin werd bepaald dat de moeder de vader maandelijks schriftelijk moest informeren over belangrijke zaken betreffende de minderjarige. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder rapporten van psychologen en de Raad voor de Kinderbescherming, die bevestigden dat de minderjarige geen contact met de vader wilde. De rechtbank oordeelde dat het dwingen tot omgang ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige, en heeft daarom het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen en het verzoek van de moeder om ontzegging van de omgang toegewezen. De rechtbank benadrukte dat een ontzegging van het recht op omgang tijdelijk is en dat na een jaar of bij wijziging van omstandigheden een nieuw verzoek kan worden ingediend. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van de minderjarige afgewezen, omdat er geen ontwikkelingsbedreiging aanwezig was. De proceskosten werden gecompenseerd, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 18-8533
Zaaknummer: C/09/563582
Datum beschikking: 16 juni 2023

Omgang

Beschikking op het op 20 november 2018 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
advocaat: mr. A. Sangar te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B.V. Rafaela te Rotterdam .

Procedure

Bij beschikking van 8 juni 2022 van deze rechtbank, voor zover hier van belang:
  • is bepaald dat de moeder met ingang van 8 juni 2022 de vader maandelijks schriftelijk informatie zal verschaffen over gewichtige aangelegenheden betreffende [minderjarige] en daarbij zal voegen een goed gelijkende recente kleurenfoto;
  • is bepaald dat partijen de rechtbank vóór de pro forma datum dienen te berichten over de stand van zaken met betrekking tot de hulpverlening, waarbij zij tevens aangeven wat de volgens hen gewenste voortgang van de procedure is;
  • is iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang, de dwangsom, de ondertoezichtstelling en de proceskosten aangehouden.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het F9 formulier van 19 december 2022 van de zijde van de vader;
  • het F9 formulier van 1 februari 2023 van de zijde van de vader;
  • het F9 formulier van 2 februari 2023 van de zijde van de moeder;
  • het F9 formulier van 26 april 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het F9 formulier van 12 mei 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder.
Op 12 mei 2023 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat, de vader met zijn advocaat en [medewerker Raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Omgang
De moeder heeft de rechtbank met diverse stukken geïnformeerd over de hulpverlening die na de tussenbeschikking van 8 juni 2022 is gevolgd voor [minderjarige] en voor haar.
Uit de door de moeder overgelegde brief van GZ-psycholoog [naam psycholoog 1] van [datum] 2022 komt naar voren dat [minderjarige] van [datum] 2022 tot [datum] 2022 in zorg is geweest bij GGZ [locatie] . In de brief van de GZ-psycholoog is onder het kopje “advies” het volgende opgenomen:
“Tijdens de intake is een jongen gezien van 9 jaar, die zich verbaal goed kan uitdrukken en een bovengemiddeld intelligente indruk maakt. Hij kan goed verwoorden wat hij voelt en denkt en hoe hij dingen ervaart. Hij vertelt spanning te ervaren als iets moet in relatie tot vader, bijvoorbeeld het sturen van de foto maandelijks, omdat hij dat niet wil. Daarbuiten worden geen klachten ervaren of gesignaleerd door derden. Eerder had hij last van traumaklachten/angst met betrekking tot ingrijpende ervaringen die hij heeft meegemaakt, nu beïnvloedt dit zijn dagelijkse functioneren niet meer. Hij slaapt goed, eet goed en zijn stemming is goed. Eerdere behandeling op traumaklachten en emotieregulatie heeft geholpen. [minderjarige] functioneert zowel thuis als op school en in zijn vrije tijd goed. In de emotionele afstemming tussen [minderjarige] en moeder worden geen bijzonderheden gezien, moeder en zoon zijn goed op elkaar afgestemd. Er is op dit moment geen sprake van psychiatrische problemen bij [minderjarige] .
Hoewel het vermoeden van seksueel misbruik niet is bewezen, is het belangrijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] om zijn grenzen te respecteren. Het is van groot belang dat [minderjarige] de wereld als veilig en betrouwbaar gaat ervaren, dat hij het gevoel krijgt gezien en gehoord te worden, dat hij er als mens toe doet, zodat hij kan opgroeien tot een gezonde volwassene voor wie relaties met anderen en instanties veilig en betrouwbaar zijn. Om die reden adviseert GGZ [locatie] op dit moment geen behandeling te bieden op de anticipatie angst van [minderjarige] voor de omgang met vader, omdat zijn angst voor de toekomst voorstelbaar is gezien de disclosure op 5-jarige leeftijd. Mocht [minderjarige] in de toekomst zelf omgang met vader willen, dan kan hier binnen zijn grenzen opnieuw naar gekeken worden. GGZ [locatie] adviseert een kindbehartiger voor [minderjarige] , zodat ook zijn wensen en behoeften gehoord worden in de rechtbank en meegenomen worden in de besluitvorming.”
Uit de door de moeder overgelegde e-mail van 23 mei 2022 van [locatie] blijkt dat het Kernteam betrokken blijft en dat [minderjarige] wekelijks gesprekken heeft met [maatschappelijk werk op school] .
Uit de door de moeder overgelegde brief van 16 januari 2023 van klinisch psycholoog [naam psycholoog 2] aan de huisarts van de moeder blijkt dat de moeder een intakegesprek heeft gehad bij de klinisch psycholoog en dat de conclusie is dat er geen klachten naar voren zijn gekomen om een behandeling op te starten.
De vader heeft op de zitting verteld dat hij steun vindt door zijn betrokkenheid bij een aantal projecten. Andere hulpverlening is niet door hem gezocht. Verder heeft de vader aangegeven dat hij zich niet kan vinden in de benadering van de GGZ. Deze is volgens hem te eenzijdig geweest en niet geloofwaardig omdat de moeder bij het gesprek met [minderjarige] aanwezig was.
De raadsvertegenwoordiger heeft op de zitting aangegeven, gelet op de informatie die door de moeder is verstrekt, geen ruimte te zien bij [minderjarige] om op dit moment omgang te hebben met de vader. [minderjarige] dient hierin serieus genomen te worden en de moeder heeft alle stappen gezet die gezet moesten worden, aldus de raadsvertegenwoordiger.
De rechtbank is van oordeel dat het in het algemeen in het belang van kinderen is dat zij omgang hebben met beide ouders. Om die reden is het verdrietig dat [minderjarige] op dit moment geen contact heeft met de vader. In dit geval is uit zowel het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en stukken waarop dat gebaseerd is, als de meer recente informatie die nu is verstrekt, gebleken dat [minderjarige] een enorme weerstand heeft tegen contact met de vader. De deskundigen zien geen ruimte bij [minderjarige] om deze weerstand op dit moment te overwinnen. [minderjarige] dwingen tot omgang zou betekenen dat er zeer grote spanningen ontstaan bij zowel [minderjarige] als de moeder van wie [minderjarige] afhankelijk is. De rechtbank vindt het komen in een dergelijke spanningsvolle situatie niet in het belang van [minderjarige] . Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de omgang moet worden ontzegd op grond van artikel 1:377a, derde lid, onder a, BW, namelijk omdat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van de vader om een omgangsregeling (met dwangsom) vast te stellen afgewezen en het verzoek van de moeder om ontzegging van de omgang tussen de vader en [minderjarige] toegewezen.
De rechtbank overweegt hierbij dat een ontzegging van het recht op omgang tussen een ouder en een kind een in tijd beperkt karakter heeft. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in ieder geval na een periode van een jaar, of als de omstandigheden wijzigen ook eerder, een nieuw verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling kan worden ingediend (zie HR 27 februari 2009, LJN BG5045).
Aangezien het primaire verzoek van de moeder tot ontzegging van de omgang tussen de vader en [minderjarige] wordt toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de moeder tot het beperken van het recht van de vader op omgang tot begeleide omgang van een uur per maand.
Ondertoezichtstelling
De rechtbank stelt voorop dat, nu de Raad voor de Kinderbescherming niet tot indiening van een verzoek tot ondertoezichtstelling overgaat, op grond van artikel 1:255 lid 2 BW een van de ouders een dergelijk verzoek kan indienen. In dit geval heeft de vader van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 1:255 lid 1 BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling momenteel niet aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat er  zoals ook de raadsvertegenwoordiger op de zitting heeft verklaard  geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] en geen sprake is van ouders die niet in staat zijn hulp te zoeken en te accepteren. De rechtbank zal het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] dus afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank d.d. 26 september 2016 – :
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, kinderrechter, bijgestaan door
mr. I.E. Moerkerk-van Kersbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2023.