ECLI:NL:RBDHA:2023:8853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met prejudiciële vragen over lichte gronden en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Poolse nationaliteit, heeft tegen het besluit van 29 mei 2023 beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 7 juni 2023 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring had opgelegd op basis van zowel zware als lichte gronden. Eiseres betwistte de gronden, met uitzondering van de zware grond dat zij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de zware grond 3a niet aan eiseres kon worden tegengeworpen, maar dat de zware grond 3c wel feitelijk juist was. De lichte gronden 4c en 4d werden ook als feitelijk juist beoordeeld, waarbij de rechtbank oordeelde dat eiseres niet over voldoende middelen van bestaan beschikte en niet ingeschreven was in de Basisregistratie Personen (BRP).

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht een risico op onttrekking aan het toezicht had aangenomen, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiseres had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de detentie onevenredig bezwarend zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16141

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M.A. Wasewicz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiseres:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiseres:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiseres betwist alle zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van zware grond 3c. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt zij dat de gegeven motivering niet te volgen is. Wat betreft de lichte grond 4c stelt eiseres dat ze niet is ingeschreven in de BRP [4] , maar wel een vaste verblijfplaats heeft bij stichting Barka. Hieruit volgt geen risico op onttrekking. Ten aanzien van de lichte grond 4d stelt eiseres dat het enkele feit dat een vreemdeling zijn uitreis niet kan bekostigen, geen reden is om een onttrekkingsrisico aan te nemen. Daarnaast kunnen stichting Barka en DT&V [5] hierbij helpen. Het tegenwerpen van een gebrek aan voldoende middelen van bestaan is dan ook geen objectieve reden om ervan uit te gaan dat eiseres zich zal onttrekken aan het toezicht. Eiseres meent dat de lichte gronden niet in overeenstemming zijn met de Terugkeerrichtlijn, nu het objectieve gronden moeten betreffen waaruit blijkt dat een risico op onderduiken bestaat. Eiseres verzoekt de rechtbank daarom om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof [6] over de vraag of er ten aanzien van de hiervoor genoemde lichte gronden sprake is van objectieve criteria.
4. De rechtbank ziet geen grond voor de stelling van eiseres dat de in artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb opgenomen gronden niet zijn aan te merken als objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria om aan te nemen dat een vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht. Er bestaat gelet op punt 16 van het arrest Cilfit [7] van het Hof voor de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen. Redelijkerwijs kan geen twijfel bestaan over de wijze waarop de opgeworpen vraag over de betrokken Unierechtelijke rechtsregel(s) moet worden beantwoord.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3a niet aan eiseres kan worden tegengeworpen. De gegeven motivering in de maatregel toont niet aan waarom de grond feitelijk juist is. De zware grond 3c is echter wel feitelijk juist gelet op de beschikking van 28 februari 2023 waarin staat dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland en Nederland binnen één maand moet verlaten. Eiseres is van deze beschikking op de hoogte maar heeft geen gevolg gegeven aan haar vertrekplicht. De lichte gronden 4c en 4d zijn ook feitelijk juist. Eiseres staat niet ingeschreven in de BRP. De enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat zij bij stichting Barka verblijft heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om uit te gaan van een vaste verblijfplaats. Verweerder heeft in de omstandigheid dat eiseres niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats en het feit dat eiseres zich niet heeft gehouden aan de vertrekplicht voldoende kunnen vinden dat eiseres zich aan het toezicht onttrekt en dat zij de voorbereidingen van haar vertrek belemmert. Ook beschikt zij niet zelfstandig over voldoende middelen van bestaan voor de duur en de vorm van het verblijf of voor de terugkeer naar Polen. Verweerder heeft in combinatie met de zware grond 3c kunnen tegenwerpen dat het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan het vrijwillig vertrek bemoeilijkt. De verder niet onderbouwde stelling van eiseres dat stichting Barka zou willen bijdragen in haar terugkeer naar Polen is onvoldoende om aan te nemen dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De feitelijk juiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. Eiseres stelt dat verweerder geen enkel middel aan haar had hoeven opleggen. Zij misdoet niemand iets. Al lange tijd is zij niet in aanraking geweest met de politie. De gronden die haar worden tegengeworpen wijzen niet op een onttrekkingsrisico of het belemmeren van haar terugkeer. Verweerder had dit beter moeten afwegen.
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat het toepassen van een lichter middel, of geen middel, doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Dit blijkt ook uit het feit dat eiseres naar aanleiding van de beschikking van 9 november 2021 al diende te vertrekken, maar dit niet heeft gedaan. Zij heeft het aan laten komen op een uitzetting op 2 maart 2022. Vervolgens is zij op korte termijn weer teruggekeerd. Ook heeft zij verklaard niet terug te willen keren naar Polen. [8] De kans dat eiseres weer uit beeld van verweerder verdwijnt is dan ook zeker aanwezig. Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat detentie voor haar onevenredig bezwarend is.
Ambtshalve toets [9]
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Basisregistratie Personen.
5.Dienst Terugkeer en Vertrek.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.Arrest van 6 oktober 1982, ECLI:EU:C:1982:335.
8.Pagina 2 van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 29 mei 2023 (M110).
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.