ECLI:NL:RBDHA:2023:8887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengingsbesluit bewaring van een vreemdeling die geen medewerking verleent aan zijn uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de bewaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling. Eiser was op 30 november 2022 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 26 mei 2023 de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat er geen geldig document voor grensoverschrijding aanwezig is. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de gronden voor de verlenging van de bewaring. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel is voldaan. Eiser heeft herhaaldelijk geweigerd om mee te werken aan zijn terugkeer naar Marokko en heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen om identificerende documenten te verkrijgen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er zicht op uitzetting bestaat, ondanks de vertraging die is ontstaan door het gebrek aan medewerking van eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16089

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Verweerder heeft op 30 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 26 mei 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 6 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [2] De rechtbank heeft het onderzoek op 7 juni 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1985 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Toetsingskader
2. Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw kan de bewaring ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3. Verweerder moet in het verlengingsbesluit volgens het beleid van paragraaf A5/6.8
van de Vc [3] nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende gemotiveerd is, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn [4] en het arrest Mahdi [5] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit. Er hoeft geen aparte verzwaarde belangenafweging plaats te vinden bij het bepalen of de maatregel van
bewaring verlengd mag worden. [6]
Formele vereisten
4. Eiser stelt dat verweerder heeft nagelaten om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te zenden. Er ontbreken verslagen van de vertrekgesprekken van 21 april 2023, 17 mei 2023 en 19 mei 2023. Ook is het bestreden besluit in strijd met de Awb [7] , omdat de termijn waarbinnen rechtsmiddelen kunnen worden ingediend ontbreekt.
5. De rechtbank stelt vast dat het digitale dossier inmiddels compleet is gemaakt met de verslagen van de vertrekgesprekken. Daarbij heeft verweerder vermeld dat op 17 mei 2023 geen vertrekgesprek is gevoerd. Verder is op grond van artikel 69, derde lid, van de Vw, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, het instellen van beroep als bedoeld in artikel 94 van de Vw tegen een verlengingsbesluit niet aan enige termijn gebonden. Dat geen termijn is vermeld in de rechtsmiddelenclausule van het verlengingsbesluit is dan ook juist, omdat er geen termijn is voor het indienen van een beroepschrift. Eiser kan te allen tijde in beroep gaan tegen het verlengingsbesluit, wat hij ook heeft gedaan.
Voorwaarden voor verlenging
6. Aan de verlenging van de bewaring is ten grondslag gelegd dat, ondanks de redelijke inspanningen van verweerder, een geldig document voor grensoverschrijding ontbreekt en dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting.
7. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen deze grondslag voor de verlenging
van de maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gemotiveerd
dat daaraan is voldaan. Er zijn tien vertrekgesprekken met eiser gevoerd, die niet
hebben geleid tot eisers vertrek. Eiser heeft herhaaldelijk verklaard niet te willen terugkeren
naar Marokko en hij heeft tot drie keer toe geweigerd om te verschijnen voor een
presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. [8] Een reisdocument kan niet worden afgegeven als geen presentatie plaatsvindt. Gelet hierop heeft verweerder terecht overwogen dat, ondanks zijn redelijke inspanningen, de nodige documentatie op zich laat wachten en dat eiser geen medewerking verleent aan zijn vertrek.
Bewaringsgronden
8. In het verlengingsbesluit staat dat eiser 30 november 2022 in bewaring is gesteld omdat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [9] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging

daartoe heeft gedaan;

- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op

vreemdelingen heeft onttrokken;

- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de
plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin
besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en

nationaliteit;

- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [10] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist de zware en lichte aan het besluit ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt hij dat deze is gemotiveerd met een toekomstige onzekere gebeurtenis, te weten of hij zich na de opheffing van de maatregel aan het toezicht zal onttrekken. De grond duidt echter op het verleden, dus moet worden vastgesteld dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Wat betreft de zware grond 3d stelt eiser dat zijn identiteit en nationaliteit nooit in twijfel is getrokken. Hij volgt dan ook niet dat hem wordt tegengeworpen dat hij onvoldoende meewerkt, nu de persoonsgegevens eenvoudig zonder hemzelf kunnen worden vastgesteld. Ook zal volgens eiser met een presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten niet zijn identiteit worden vastgesteld.
10. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3b en 3d
volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [11] Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 8 december 2022 [12] geoordeeld dat de zware grond 3b terecht aan eiser wordt tegengeworpen. Eiser heeft zich niet gemeld bij de korpschef gedurende de periode april 2021 tot oktober 2021, wat maakt dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. In het verlengingsbesluit is dan ook terecht opgemerkt dat eiser voorafgaande aan de vreemdelingenbewaring niet aan de op hem rustende verplichting heeft voldaan. De zware grond 3b is feitelijk juist. De nationaliteit van eiser is weliswaar bevestigd, maar eiser heeft daar niet zelf aan meegewerkt. De identiteit van eiser is nog niet vastgesteld en eiser weigert mee te werken aan een presentatie om deze te bevestigen. Ook is niet gebleken van enige pogingen van eiser om identificerende documenten te verkrijgen, wat de zware grond 3d ook feitelijk juist maakt.
11. Deze zware gronden zijn voldoende om het besluit te kunnen dragen. Een risico op onttrekking aan het toezicht is daarmee gegeven. Wat eiser voor het overige heeft
aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan
leiden tot de conclusie dat het verlengingsbesluit onrechtmatig is.
Belangenafweging
12. Eiser stelt dat het enkele feit dat er geen redenen zijn om een lichter middel toe te passen en daarom geen belangenafweging in het voornemen is gemaakt, niet voldoet aan de belangenafweging zoals de Europese jurisprudentie deze vergt. Hij stelt daarom ook dat het besluit in strijd is het met zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en het arrest Mahdi.
13. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de aan het verlengingsbesluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, verweerder terecht niet heeft volstaan met het opleggen een lichter middel. Eiser heeft namelijk tijdens zijn inbewaringstelling geweigerd om mee te werken aan zijn terugkeer, zoals onder rechtsoverweging 7 is overwogen. Eiser heeft tijdens het gesprek op 15 mei 2023 of in de zienswijze geen concrete punten aangevoerd die moeten leiden tot de conclusie dat een lichter middel succesvol toegepast kan worden. Het enkele gegeven dat hij aanwezig is bij de vertrekgesprekken is daartoe onvoldoende. Verweerder stelt dan ook terecht dat voldoende is gemotiveerd waarom, alle belangen afwegende, een verlenging van de maatregel noodzakelijk wordt geacht. Zoals eerder overwogen is een aparte verzwaarde belangenafweging niet vereist.
Zicht op uitzetting
14. Eiser meent dat verweerder niet concreet heeft onderbouwd op welke korte termijn er voor hem een concreet zicht op uitzetting zou bestaan. Hij werkt in dit kader ook mee door deel te nemen aan vertrekgesprekken.
15. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet dat sprake is van zicht op uitzetting. Niet is gebleken van aanwijzingen dat dit voor eiser anders is. De Marokkaanse autoriteiten hebben juist de nationaliteit van eiser bevestigd en hij is meermaals uitgenodigd voor een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging. Niet kan worden gesteld dat de Marokkaanse autoriteiten zich niet meewerkend opstellen of dat er waarschijnlijk geen LP [13] zal worden afgegeven voor eiser. Zoals eerder overwogen is het juist eiser die zich niet aan zijn vertrekplicht houdt. Nu eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting, kan niet gesteld worden dat geen zicht op uitzetting bestaat. [14] De uitzetting laat op zich wachten omdat verweerder in afwachting is van een LP en eiser onvoldoende medewerking verleent, niet omdat zicht op uitzetting ontbreekt.
Ambtshalve toets [15]
16. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel
van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment
onrechtmatig was.
Conclusie
17. Verweerder heeft in het verlengingsbesluit genoegzaam gemotiveerd dat aan alle
uit de Vreemdelingenwet, de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit wordt voldaan.
18. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 94, zevende lid, van de Vw.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Richtlijn 2008/115/EG.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Te weten op 27 februari 2023, 5 april 2023 en 24 mei 2023.
9.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
10.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
11.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020,
13.Laissez-passer.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2707.
15.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.