ECLI:NL:RBDHA:2023:8942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 mei 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 6 juni 2023 behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van de verweerder aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, op basis van de Dublinverordening. Nederland heeft een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd, vooral met betrekking tot zijn medische situatie. Hij heeft gesteld dat hij niet medisch is onderzocht en dat er indicaties zijn dat de overdracht aan Duitsland een risico vormt voor zijn gezondheid.

De rechtbank overweegt dat verweerder de medische situatie van eiser in het bestreden besluit heeft besproken en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser onder specialistische behandeling staat of dat er een behandelplan is. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet gehouden was om nader onderzoek te doen naar de opvang en voorzieningen in Duitsland. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt zij het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.14299
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser heeft in de zienswijze aangevoerd dat hij niet medisch is onderzocht. Ook heeft eiser bij de zienswijze het medisch dossier ingediend. Verweerder gaat hier in het bestreden besluit niet op in en stelt, kortgezegd dat er geen sprake zou zijn van een behandelplan. Uit het medisch dossier blijkt dat er sprake is van een psychische aandoening en depressies. Verweerder gaat hier aan voorbij zonder een inhoudelijke motivering. Verder voert eiser aan dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de situatie in Duitsland en of aan eiser de juiste opvang en voorzieningen geboden kunnen worden. Er zijn volgens eiser namelijk indicaties om te stellen dat overdracht aan Duitsland een reëel risico vormt voor de medische situatie van eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit de medische situatie besproken en daarbij kenbaar betrokken wat uit het patiëntendossier volgt. Verweerder benoemt in het bestreden besluit dat uit het patiëntendossier blijkt dat eiser onder andere drugsverslaafd is, dat hij klachten heeft bij zijn tanden/tandvlees, psychische problemen en is gediagnosticeerd met astma en dat verschillende medicatie is voorgeschreven. Verweerder komt daarbij niet ten onrechte tot de conclusie dat uit de informatie niet volgt dat eiser onder specialistische behandeling staat of dat er een behandelplan is opgesteld of dat hij een specialistische behandeling behoeft. . De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er ook geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Daarbij heeft verweerder terecht van belang gevonden dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit worden geacht te zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit niet het geval is. Eiser is hierin niet geslaagd. Dit betekent dat er ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit brengt met zich dat eiser zich bij voorkomende problemen dient te beklagen in Duitsland bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) autoriteiten. Niet gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser er niet is of bij voorbaat zinloos is.
6. Voor zover eiser een beroep doet op het C.K.-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie2, overweegt de rechtbank het volgende. In de werkinstructie 2021/3 (WI 2021/3) staat in paragraaf 5 wanneer verweerder advies moet vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA). Een BMA-advies moet gevraagd worden wanneer er sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening en eiser aantoont dat hij onder actieve medische behandeling staat van een behandelaar/specialist. En als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Niet gesteld of gebleken is immers dat eiser onder behandeling is bij een behandelaar of specialist en er zijn op dit moment ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat sprake is van een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand, als bedoeld in het C.K.-arrest. Eiser heeft daartoe geen objectieve medische gegevens overgelegd. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om eiser medisch te laten onderzoeken. De beroepsgrond slaagt niet.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 inzake C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
7. Gelet op wat is aangevoerd is de rechtbank eveneens van oordeel dat verweerder niet gehouden was om nader te onderzoeken of aan eiser bij overdracht de juiste opvang en voorzieningen geboden kunnen worden. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser op basis van de gegevens niet als bijzonder kwetsbaar dient te worden aangemerkt op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn om aan Duitsland aanvullende garanties te vragen. Dit volgt niet als zodanig uit de stukken en de enkele verwijzing zonder nadere toelichting daarop is onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.