ECLI:NL:RBDHA:2023:8967
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak zonder gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 27 januari 2022. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar heeft in zijn verzoekschrift geen gronden vermeld, zoals vereist volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 8:81, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Verzoeker is bij aangetekende brief van 15 februari 2022 gewezen op het ontbreken van gronden en kreeg de gelegenheid om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. Aangezien verzoeker geen gronden heeft ingediend binnen de gestelde termijn, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek niet-ontvankelijk is.
De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.