ECLI:NL:RBDHA:2023:8971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Oostenrijk als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar heeft zich afgemeld voor de zitting op 23 mei 2023. De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Oostenrijk niet tijdig is gehoord, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Oostenrijk die zouden leiden tot een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de aanvraag terecht niet in behandeling is genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12794
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.12795, op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft verweerder bepaald dat Oostenrijk op grond van de Dublinverordening het verantwoordelijke land is en daarom bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet op tijd gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Volgens eiser kan verweerder ten aanzien van Oostenrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Eiser voert daartoe aan dat hij in Oostenrijk niet tijdig is gehoord. Hij werd pas drie jaar na zijn asielaanvraag gehoord, wat door verweerder niet is betwist. Vervolgens heeft hij pas een half jaar daarna
een beslissing op zijn aanvraag gekregen. Daarom heeft Oostenrijk ten aanzien van eiser in strijd gehandeld met artikel 31, derde lid, van Richtlijn (EU) nr. 2013/32 (Procedurerichtlijn), waaruit volgt dat de behandelingsprocedure van een verzoek om internationale bescherming binnen zes, dan wel binnen negen maanden dient te worden afgerond. Eiser vreest bij terugkeer opnieuw een behandeling in strijd met de Procedurerichtlijn. Verder verwijst eiser naar een artikel van de Volkskrant van 15 april 2023,1 waaruit volgt dat Oostenrijk te maken heeft met grote aantallen asielzoekers. Door de hoge instroom van aanvragen, vreest eiser dat het nog langer zal duren voor zijn asielaanvraag wordt behandeld. Tot slot, heerst in Oostenrijk een anti- vreemdelingensentiment zowel onder de bevolking als in de politiek,2 waardoor eiser vreest dat de Oostenrijkse autoriteiten zich niet aan hun internationale verplichtingen zullen houden.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in het algemeen vanuit mag gaan dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Op grond van artikel 3, tweede lid, Dublinverordening (Dv) is het niet mogelijk om eiser over te dragen aan Oostenrijk, als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiser in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). In het arrest Jawo zijn de criteria beschreven om te beoordelen of tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken op grond waarvan er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest.3 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
4. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat ten aanzien van Oostenrijk nog uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is recentelijk nog bevestigd in de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 april 2023.4 Eiser heeft niet nader onderbouwd dat hij pas drie jaar na zijn asielaanvraag in Oostenrijk is gehoord. Daarnaast is het aan de vreemdeling om hierover te klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat klagen voor hem niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos. De Oostenrijkse autoriteiten hebben met het (fictieve) claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Oostenrijkse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag, zoals het horen van eiser. Verder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de hoge instroom van asielzoekers in Oostenrijk en het anti-vreemdelingensentiment wat daar zou heersen vanuit de bevolking en de politiek, maakt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
1. [internetsite 1] .
2 Country Report van de Commissioner for Human Rights of the Council of Europe van December 2022, [internetsite 2] .
3 HvJ, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (
Jawo),par. 91-92.
Conclusie
5. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.