ECLI:NL:RBDHA:2023:8980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over vrijheidsbeperkende maatregel voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vrijheidsbeperkende maatregel (VBL) opgelegd aan eiseres, die niet heeft voldaan aan haar rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten. Eiseres, van onbekende nationaliteit en geboren op een niet gespecificeerde datum, heeft samen met haar minderjarige kinderen een beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar verplichtte te verblijven in een vrijheidsbeperkende locatie in Tietjerksteradeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen vaste verblijfsplaats of voldoende middelen van bestaan heeft en dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet kan vertrekken naar haar land van herkomst, Libië, en dat zij als stateloze Palestijn in geen enkel land welkom is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel terecht is opgelegd, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar vertrekplicht en er een gevaar bestaat dat zij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15355

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 2],
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [V-nummer 2] ,
[naam 3],
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [V-nummer 3] ,
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder het houden van een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
1.1.
Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Vw blijft toepassing van het eerste lid achterwege, dan wel wordt de toepassing beëindigd, zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor haar ook gelegenheid bestaat.
1.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
1.3.
In paragraaf A5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
1.4.
In paragraaf A5.5. van de Vc staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54 eerste lid, van de Vw – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf.
2. Verweerder heeft eiseres verplicht om met ingang van 26 mei 2023 te verblijven in de gemeente Tietjerksteradeel, alwaar zij zich samen met haar minderjarige kinderen in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Gezinslocatie Burgum dient op te houden. Verweerder heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikt eiseres niet over een vaste woon- of verblijfsplaats, noch over voldoende middelen van bestaat.
3. Eiseres merkt allereerst op dat zij tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep heeft ingesteld en een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft nog geen beslissing genomen op het beroep en de daaraan gekoppelde voorlopige voorziening. Eiseres wijst er op dat zij niet uit Nederland kan vertrekken, nu zij uit de terugkeergesprekken met de regievoerder van DT&V heeft begrepen dat zij in ieder geval niet terug mag keren naar haar land van herkomst Libië. Hoewel haar echtgenoot volgens de regievoerder met de kinderen naar Jordanië kan terugreizen, geldt dit niet voor eiseres. Dat eiseres daarom nog niet heeft voldaan aan haar formele verplichting Nederland te verlaten is haar niet toe te rekenen. Zij is als stateloze Palestijn vooralsnog in geen enkel land welkom. Verweerder stelt ten onrechte dat daarmee gevaar aanwezig is dat eiseres zich zal onttrekken aan het toezicht. Verweerder heeft er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat eiseres Nederland niet kan verlaten, tenzij zij illegaal zou reizen. Daarnaast merkt eiseres op dat zij en haar echtgenoot een herhaalde asielaanvraag wensen in te dienen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vrijheidsbeperkende maatregel terecht aan eiseres is opgelegd. Allereerst merkt verweerder op dat niet in geschil is dat eiseres geen middelen van bestaan heeft. Verder heeft eiseres sinds 25 mei 2023 geen rechtmatig verblijf meer en geen recht op opvang en voorzieningen van het COa. Het instellen van hoger beroep heeft geen schorsende werking en de Afdeling heeft het verzoek van eiseres tot nu toe niet toegewezen. Dat eiseres momenteel niet naar Libië kan vertrekken omdat zij niet over reisdocumenten beschikt doet niet af aan het feit dat dat de motivering dat eiseres niet aan haar rechtsplicht heeft voldaan om Nederland te verlaten feitelijk juist is. Dat eiseres minderjarige kinderen heeft maakt de maatregel volgens verweerder evenmin onrechtmatig. Eiseres kan zich ook samen met haar gezin onttrekken aan het toezicht en/of de kinderen bij hun vader onderbrengen. Gelet op het voorgaande vordert de openbare orde de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht aan de vrijheidsbeperkende maatregel ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Op 28 juni 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een asielvergunning voor bepaalde tijd afgewezen. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van 10 mei 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, gegrond verklaard, het besluit is vernietigd, en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen (NL21.12024). Verweerder heeft vervolgens op 24 november 2022 de asielaanvraag opnieuw afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is op 26 april 2023 ongegrond verklaard (NL22.25683). Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres sinds 25 mei 2023, na het verstrijken van de vertrektermijn van 28 dagen, geen rechtmatig verblijf meer heeft. Voorts heeft het instellen van hoger beroep niet automatisch schorsende werking. Ook het enkel indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling heeft geen schorsende werking. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat haar niet valt toe te rekenen dat zij niet is vertrokken, omdat zij niet terug zou kunnen keren naar Libië. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat feitelijk juist is dat eiseres niet heeft voldaan aan haar vertrekplicht, die voortvloeit uit het afwijzende asielbesluit van 24 november 2022, dat in rechte vaststaat. Het gegeven dat eiseres niet heeft voldaan aan haar rechtsplicht Nederland te verlaten brengt met zich dat het gevaar dat eiseres zich zal onttrekken aan het toezicht aanwezig is.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht ten grondslag heeft gelegd dat eiseres als uitgeprocedeerde asielzoekster geen recht meer heeft op opvang in een regulier AZC en daarmee ook geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft. Van voldoende middelen van bestaan is evenmin gebleken. De rechtbank benadrukt dat plaatsing in de VBL, naast het bieden van opvang, dient om erop te kunnen toezien dat eiseres daadwerkelijk werkt aan haar vertrek.
5.2.
Gelet op deze gronden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het belang van de openbare orde de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel vordert.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.