ECLI:NL:RBDHA:2023:9058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15876 AWB23/5851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en vrijheidsbeperkende maatregel van een Afghaanse asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de plaatsing van een Afghaanse asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser, geboren op een onbekende datum en geregistreerd als meerderjarig, heeft tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beroep ingesteld. Het eerste besluit betreft de plaatsing in de HTL te Hoogeveen, terwijl het tweede besluit de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudt. Eiser heeft zich eerder op verschillende momenten gemeld voor opvang, maar heeft de HTL vrijwillig verlaten na incidenten van agressief gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van het COA op goede gronden zijn genomen, gezien de ernst van de gedragingen van eiser, die onder meer fysiek geweld heeft gebruikt tegen medebewoners en COA-personeel. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte als meerderjarig is geacht en dat hij in onzekerheid verkeert over zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig zijn, en dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om van deze besluiten af te wijken. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15876 en AWB 23/5851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [datum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. B. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 3 mei 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/5851. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.15876. Eiser heeft de rechtbank tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer AWB 23/5852. Op het verzoek om een voorlopige voorziening wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is naar aanleiding van een incident op 30 januari 2023 op de locatie Arnhem Vreeden (POL) geplaatst op de HTL te Hoogeveen. Op 31 januari 2023 heeft eiser de HTL vrijwillig verlaten en is met onbekende bestemming vertrokken.
1.1.
Op 20 februari 2023 heeft eiser zich opnieuw voor opvang gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel. Eiser is vervolgens doorgestuurd naar de HTL en aan hem is een HTL-maatregel opgelegd. Daarnaast is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan eiser. Eiser heeft op 23 februari 2023 de HTL vrijwillig verlaten.
1.2.
Op 2 mei 2023 heeft eiser zich wederom gemeld voor opvang bij het aanmeldcentrum in Budel. Eiser is opnieuw doorgestuurd naar de HTL te Hoogeveen omdat hij zijn periode op grond van de aan hem opgelegde maatregel in de HTL nog niet had volbracht.
1.3.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 3 mei 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 30 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zich verbaal en fysiek agressief gedragen tegenover het COA-personeel en een medebewoner door onder meer deze medebewoner fysiek te lijf te gaan door een harde vuistslag in het gezicht en enkele vuistslagen tegen het bovenlichaam te geven. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen geeft verweerder 1 geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt. Bovendien is eerder, naar aanleiding van andere incidenten getracht het gedrag van eiser te beïnvloeden doormiddel van het voeren van correctiegesprekken en andere maatregelen.
1.4.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 3 mei 2032 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Eiser stelt dat hij reeds lange tijd in Nederland in onzekerheid verblijft over zijn eerste asielaanvraag. Eiser neemt het de Nederlandse overheid kwalijk dat hij moet wachten en het wachten frustreert hem. Dit resulteert in boosheid en waardoor hij agressief overkomt. Voorts stelt eiser dat hij ten onrechte meerderjarig is geacht, en dat hij gelet op zijn minderjarigheid niet in de HTL had mogen worden geplaatst. Het frustreert eiser dat hij niet gevolgd wordt in zijn minderjarigheid.
2.1.
Voorts voert eiser aan dat hij zich soms onheus bejegend voelt door het COa-personeel en stelt dat zij onpersoonlijk, onvriendelijk en neerbuigend zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar de brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichtte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen van 12 oktober 2022.
2.2.
Daarnaast heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij disproportioneel (lang) wordt gestraft, en dat hij in onzekerheid verkeert over wanneer de maatregel eindigt.
2.3.
Ter zitting is namens eiser gesteld dat er bij plaatsing van eiser in de HTL sprake is van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het EVRM en dat artikel 56 van de Vw 2000 daarvoor een onvoldoende wettelijke grondslag biedt.
3. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat het plaatsingsbesluit op goede gronden is opgelegd. Eiser heeft zich immers zeer agressief gedragen tegenover het COa-personeel en medebewoners en heeft zich reeds eerder vele malen agressief en gewelddadig gedragen, hetgeen ook niet door eiser is betwist. Dit incident heeft een zeer grote impact gehad op de betrokken COa-personeel en medebewoner. Eiser is geregistreerd als meerderjarig en dat is leidend voor het COa. Bovendien kan een HTL-maatregel ook worden opgelegd aan een minderjarige.
4. Verweerder 2 heeft zicht ter zitting op het standpunt gesteld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op goede gronden is opgelegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Equality of arms
6. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij in zijn verdediging is geschaad, omdat het COa niet de kosten van het vervoer van en naar de rechtbank vergoedt en hij hierdoor niet ter zitting kon verschijnen, overweegt de rechtbank dat hiervan geen sprake is. De gemachtigde van eiser heeft voorafgaand aan de zitting kunnen spreken met eiser en heeft hem op zitting kunnen vertegenwoordigen. Niet gesteld is dat de gemachtigde niet in staat is om de belangen van eiser voldoende te behartigen. Bovendien kan verweerder voor het bijwonen van de zitting een ontheffing verlenen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Plaatsing
7. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident op 30 januari 2023 en zijn gedragingen zoals op genomen in het verslag van het COa niet heeft bestreden. Evenmin heeft eiser de impact van het incident en de eerder aan hem opgelegde maatregelen, dan wel corrigerende gesprekken, betwist.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder 1 het incident van 30 januari 2023 ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit 1. Verweerder 1 heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het incident zoals omschreven in het verslag zich heeft voorgedaan. Uit de verslaglegging van het COa volgt dat eiser op 30 januari 2023 dreigend is geweest richting het COa-personeel door zich destructief te gedragen en hun uit te schelden nadat hij werd aangesproken op zijn gedragen jegens zijn kamergenoot. Daaropvolgend heeft eiser in het bijzijn van het COa-personeel zijn kamergenoot met gebalde vuisten op het gezicht en bovenlichaam geslagen. Hierna heeft eiser deze medebewoner vastgepakt en hem met zijn rug op de grond gegooid om vervolgens op hem te gaan zitten. Eiser heeft tijdens deze fysieke agressie geen enkel moment gehoor gegeven aan de instructies van het COa-personeel ter plaatse. Verweerder 1 heeft deze gedragingen terecht aangemerkt als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan bij de verschillende medewerkers en de medebewoner. Ook staat vast dat de eerder aan eiser opgelegde maatregelen (ROV-maatregelen 17x ROV 1, 3x ROV 2, 6x ROV 4) geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg hebben gebracht. Bij de meeste incidenten heeft eiser agressie en geweld tegen personen gebruikt. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en heeft verweerder 1 op goede gronden overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incidenten in de reguliere opvangvoorziening. Dat eiser reeds langere tijd in onzekerheid verkeerd over zijn asielaanvraag, waardoor hij boos en gefrustreerd is, doet niet af aan de ernst en de impact van het incident. De stelling van eiser dat hij een doener is, maar hierdoor gedwongen stilzit en dat het nietsdoen hem zwaar valt, rechtvaardig eveneens niet het gedrag van eiser.
7.2
Voorts heeft verweerder 1 zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden en gestelde minderjarigheid geen contra-indicatie vormen om eiser niet in de HTL te plaatsen. Uit de stukken is gebleken dat verweerder 1 voorafgaand aan de HTL-plaatsing overleg heeft gehad met de GZA in Ter Apel. Voorts heeft verweerder 1 zich terecht op het standpunt gesteld dat er ten tijde van de beslissing tot HTL-plaatsing nog altijd werd uitgegaan van de meerderjarig leeftijd van eiser. Uit het systeem van verweerder 1, genaamd IBIS, blijkt dat eiser als meerderjarig staat geregistreerd. Ook is gebleken dat in asielprocedure van eiser tot op heden is uitgegaan van de meerderjarig leeftijd. Verweerder 1 mocht derhalve uit gaan van de geregistreerde geboortedatum zoals deze in IBIS is geregistreerd. Daarnaast merkt de rechtbank op dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook een minderjarige in de HTL kan worden geplaatst en dat gelet op de door eiser opgegeven leeftijd hij tot die doelgroep van minderjarigen zou behoren.
Vrijheidsontneming
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat een plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is, maar vrijheidsontneming, overweegt de rechtbank dat dit punt eerder in de uitspraken van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079, en van 25 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5921, van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde gekomen. De rechtbank is in die laatste uitspraak tot de conclusie gekomen dat, hoewel de beperkingen die gepaard gaan met een HTL-plaatsing een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid heeft om de HTL vrijwillig te verlaten. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen in het geval van eiser.
Inspectierapport
9. Over het beroep van eiser op de brief van de Inspectie aan verweerder 2 van 27 maart 2023, in samenhang met de gestelde onheuse bejegening door COa-personeel, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank wijst op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5921, (zie in het bijzonder r.o. 6.1.) en sluit zich daarbij aan. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om op grond van de brief van 27 maart 2023 terug te komen van het eerdere oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat eiser door de oplegging van het plaatsingsbesluit (en de vrijheidsbeperkende maatregel) een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst met name naar de eerdergenoemde uitspraak van 3 februari 2023, waarin uitgebreid is ingegaan op de bevindingen van de Inspectie van 12 oktober 2022. De bevinding dat (de bevoegdheid tot) toepassing van dwang en geweld niet adequaat geregeld is, acht de rechtbank niet direct van belang voor de vraag of er sprake is van een (reëel) risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verder heeft de rechtbank ook de reactie van verweerder 2 van 5 april 2023 betrokken, waaruit blijkt dat partijen van mening verschillen over de vraag of er nu wel of geen wettelijke bevoegdheid bestaat als het gaat om boa’s. Verweerder 2 heeft gemotiveerd betoogd dat van onbevoegd optreden geen sprake is. De rechtbank heeft geoordeeld dat, voor zover de Inspectie heeft geconstateerd dat dwang en geweld worden toegepast in de HTL, zij deze bevindingen niet voldoende acht voor het zwaarwegende oordeel dat verweerder 2 met een plaatsing in de HTL elke vreemdeling onderwerpt aan een mensonterende of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit het inspectierapport van 27 maart 2023 en de daarop gevolgde reactie van 5 april 2023 blijkt bovendien dat er snel wordt gewerkt om de leefbaarheid en veiligheid in de HTL te verbeteren naar aanleiding van de door de Inspectie geconstateerde gebreken en problemen. In het door eiser niet nader toegelichte standpunt dat hij onheus is bejegend door COa-personeel ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Duur van de maatregel
10. De rechtbank volgt eisers standpunt, dat hij in onzekerheid verkeert over wanneer de maatregel eindigt, niet. Uit de uitspraken van 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252 en van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de duur van de maatregel in beginsel minimaal vijf weken en maximaal dertien weken duurt, afhankelijk van het in de HTL vertoonde (verbeterde) gedrag. Ook uit het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat een plaatsing in de HTL in beginsel maximaal twaalf weken (plus 1 intake-week) duurt. Verweerder heeft dit ter zitting ook bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank weet eiser dan ook waar hij aan toe is. In eisers geval is er nog geen sprake van een aaneengesloten periode van dertien weken waarin eiser in de HTL heeft verbleven. Eiser kan de door van de maatregel verkorten door zijn gedrag te verbeteren. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrijheidsbeperkende maatregel
11. Verder oordeelt de rechtbank dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1 en dit besluit rechtmatig is geacht, en eiser geen andere dan de reeds besproken gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
12. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra, griffier, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.
De uitspraak is bekendgemaakt op: