ECLI:NL:RBDHA:2023:906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
NL23.200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser wegens veilig land van herkomst en gebrek aan medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer dat niet is vermeld, had op 10 november 2022 een asielaanvraag ingediend, die op 27 december 2022 door de verweerder als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen medische stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn klachten en dat hij niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek. De rechtbank oordeelt dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijke risico's loopt bij terugkeer. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Hanink).

ProcesverloopBij besluit van 27 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.201 (de voorlopige voorziening), op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Op 10 november 2022 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij het volgende - samengevat - ten grondslag gelegd. Eiser geeft aan een hele tijd zonder problemen in Marokko te hebben geleefd. Hij werkte daar en was samen met zijn moeder. Op het moment dat zijn moeder ziek werd moest eiser stoppen met werken om voor haar te zorgen en te begeleiden omtrent de medische zorg. De behandelingen hebben veel geld gekost en derhalve heeft eiser een stuk grond verkocht om zo de medische behandelingen te financieren. Na het overlijden van zijn moeder kon eiser niet langer de huur opbrengen, waardoor hij neurologische problemen heeft gekregen. Door omstandigheden en door zijn ziekte kon hij niet meer terug naar zijn werk. Gelet hierop heeft eiser Marokko verlaten.
1.2.
Verweerder heeft op 22 december 2022 het voornemen uitgebracht om de aanvraag van eiser af te wijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder het voornemen geuit dat geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 juncto artikel 3.6a, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eveneens is het voornemen uitgebracht om aan eiser geen uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000, dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en dat aan hem een inreisverbod wordt opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende niet-relevante element: medische omstandigheden. Volgens verweerder heeft de verklaring van eiser dat hij Marokko heeft verlaten om medische zorg te krijgen geen raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft overwogen dat uitzetting in verband met de medische situatie onder bijzondere omstandigheden kan leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en toetst dit enkel in het kader van de ambtshalve toets of uitstel van vertrek moet worden verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.2.2.
Het relevante element is volgens verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Verweerder heeft dit element geloofwaardig geacht, maar ziet geen reden voor verlening van een asielvergunning omdat dat Marokko een veilig land van herkomst is.
2. Bij schrijven van 22 december 2022 is namens eiser een zienswijze ingediend. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.1.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en namens hem is het volgende - samengevat - aangevoerd. Eiser heeft aangegeven zodanige psychische klachten te hebben, waardoor hij eerst diende te worden onderzocht door een arts alvorens hij gehoord kon worden. Ten onrechte heeft verweerder dit nagelaten. Verder is Marokko geen veilig land van herkomst, omdat daar mensenrechten worden geschonden, hetgeen ook blijkt uit de lange lijst van personen die (blijkens het ambtsbericht) in ieder geval gevaar lopen bij terugkeer naar Marokko. Het geen toegang hebben tot medische voorzieningen in Marokko acht eiser in strijd met de mensenrechten en in strijd met de verdragsverplichtingen van Marokko hetgeen raakvlakken heeft met het Vluchtelingenverdrag. Ten onrechte wordt door verweerder gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Eiser kan (nog) geen medische stukken overleggen, omdat hij geen toegang heeft tot een arts. De medewerker gehoor en verweerder hebben geen medische kwalificaties om vast te stellen of eiser al dan niet (voldoende) in staat was vragen te beantwoorden. Tot slot is aangevoerd dat eiser dient te worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag, omdat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. De door eiser geschetste omstandigheden maken dat hij bij terugkeer naar Marokko bovendien het risico loopt op schending van artikel 3 van het Antifolterverdrag. Daarnaast stelt artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijk en Politieke Rechten dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen, of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. De verklaringen van eiser zijn consistent en bevatten geen tegenstrijdigheden en zijn grotendeels gestaafd met bewijsstukken.
3. Ten aanzien van het standpunt namens eiser dat verweerder een medisch onderzoek had moeten aanbieden tijdens of voorafgaande aan het gehoor van veilig land van herkomst, oordeelt de rechtbank als volgt. Allereerst merkt de rechtbank op dat verweerder weliswaar steeds alert dient te zijn of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft (artikel 3.108b Vb 2000), maar niet dat sprake is van standaardmatig medisch onderzoek. In dit verband stelt de rechtbank vast dat voorafgaand aan het op 20 december 2022 plaatsgevonden “
gehoor veilig land van herkomst” op 1 september 2021 een verhoor met eiser heeft plaatsgevonden en op 10 november 2022 een gehoor, waarin hij zijn medische/psychische klachten concreet had kunnen maken, hetgeen hij echter niet heeft gedaan terwijl dit wel op zijn weg ligt. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er voor verweerder in eerste instantie geen indicatie aanwezig was om aan eiser een medisch onderzoek aan te bieden. Overigens was er ook geen medisch onderzoek nodig gelet op het volgende. Uit artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn volgt dat de lidstaten een medisch onderzoek gelasten wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een asielverzoek relevant acht. Hieruit volgt dat verweerder beoordelingsruimte toekomt voor het al dan niet noodzakelijk achten van medische onderzoek. Verweerder is op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn dus niet zonder meer gehouden tot het doen verrichten van medisch onderzoek. Uit artikel 3.109ca van het Vb 2000 in samenhang met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb 2000 volgt dat wanneer de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond zal worden verklaard met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 geen medisch onderzoek wordt aangeboden.
3.1.
Voor het wel laten verrichten van een medisch onderzoek dient voorafgaand of gedurende het gehoor veilig land van herkomst sprake te zijn van een indicatie dat een vreemdeling vanwege zijn medische toestand niet in staat is om gehoord te worden. Van een dergelijke indicatie is in onderhavige procedure niet gebleken. Eiser heeft tijdens zijn gehoor veilig land van herkomst namelijk bevestigend geantwoord op de vraag of hij lichamelijk en geestelijk in staat is om het gehoor te laten plaatsvinden. In dat kader heeft eiser aangegeven dat zijn psychische klachten (vergeetachtig zijn, niet kunnen slapen en zich afzonderen) niet van invloed zijn op het gehoor en dat er niet op een bepaalde manier rekening gehouden hoeft te worden met zijn psychische klachten. Ook heeft eiser verklaard dat zijn lichamelijke klachten (puisten op de rug) evenmin van invloed zijn op het gesprek. Verder geeft het verslag van het gehoor veilig land van herkomst er geen blijk van dat vragen van de hoormedewerker door eiser niet goed zijn begrepen of dat vragen onbeantwoord zijn gebleven. Daar komt bij dat eiser ook geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij niet gehoord zou kunnen worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van de schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht doordat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig zou hebben voorbereid door voor eiser geen medisch onderzoek te gelasten.
4. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
4.1.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris Marokko heeft aangewezen als veilig land van herkomst, voor het laatst bij de herbeoordeling van 6 mei 2021 [1] . Hiervan zijn de volgende groepen uitgezonderd: LHBTI’ers, (online) journalisten en (mensenrechten)activisten die kritiek uitoefenen op de islam, het koningshuis en/of de Marokkaanse regering (onder meer vanwege het officiële standpunt van de regering betreffende de Westelijke Sahara), Hirak Rif-activisten en journalisten die verslag deden over de situatie in het Rifgebergte en de demonstraties aldaar en personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging [2] . Deze aanwijzing heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 8 juni 2022 als rechtmatig beoordeeld [3] . Dit betekent dat ten aanzien van vreemdelingen uit Marokko, met uitzondering van vreemdelingen uit Marokko die vallen onder één van de hiervoor genoemde uitzonderingsgroepen, het algemeen rechtsvermoeden geldt dat zij geen internationale bescherming nodig hebben [4] . Dit rechtsvermoeden geldt ook ten aanzien van eiser, nu tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet valt onder één van de genoemde uitzonderingen. Op grond van hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, komt de rechtbank niet tot oordeel dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst in het algemeen niet kan worden gehandhaafd. Eiser heeft immers niet onderbouwd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de herbeoordeling door verweerder niet aan de door de Afdeling in haar jurisprudentie gestelde eisen voldoet.
4.3.
Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn individuele geval toch niet veilig is. Ook daarin is eiser niet geslaagd. Verweerder heeft op goede gronden overwogen dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en evenmin dat, indien zich problemen voordoen in Marokko, er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten in te roepen. Voorts oordeelt de rechtbank dat verweerder, in reactie op de gronden van beroep, ter zitting op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat medische voorzieningen in Marokko voor hem ontoegankelijk zijn. Eisers verklaring dat hij geen financiële middelen heeft om deze voorzieningen te bekostigen is daartoe onvoldoende. De rechtbank verwijst hieromtrent naar de Afdelingsuitspraak van 25 februari 2020. [5]
5. Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn klachten en heeft verklaard dat hij momenteel niet onder medische behandeling staat. De stelling dat eiser geen toegang heeft tot een arts is evenmin van een onderbouwing voorzien.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht op grond van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen.
7. Gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 6. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en dat verweerder aan eiser op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod heeft kunnen opleggen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die maken dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie Kamerstukken II 2020-2021, 19637, nr. 2726.
2.Zie de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 25 mei 2022 (kenmerk: 39 55586).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3605