4.2De stelling van eiser dat hij op grond van zijn contact met Buitenlandse Zaken ervanuit heeft kunnen gaan dat de Nederlandse autoriteiten op de hoogte waren van de foutieve geboortedatum, en dat hem daarom niet had mogen worden tegengeworpen dat hij bij het eerste contact met verweerder hierover niets heeft gezegd, volgt de rechtbank niet. Uit het besluit blijkt dat verweerder navraag heeft gedaan bij Buitenlandse Zaken en dat dit niet geleid heeft tot bevestiging van eisers verhaal. Daarnaast kan eiser zelf ook geen ondersteunend bewijs overleggen van zijn contact met Buitenlandse Zaken over de foutieve geboortedatum op zijn tazkera. Uit de emailberichten die eiser heeft overgelegd blijkt enkel dat er contact is geweest met Buitenlandse Zaken over de evacuatie. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat eiser de gestelde gang van zaken niet aannemelijk heeft gemaakt.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder eiser de kans heeft geboden om het vermoeden van misleiding te weerleggen door middel van zijn verklaringen over zijn werkzaamheden. Maar met zijn verklaringen heeft eiser deze vermoedens niet weg kunnen nemen. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eisers verklaringen over zijn gestelde werkzaamheden in strijd zijn met algemene informatie over Camp Hadrian. Ook heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen over zijn gestelde werkzaamheden in strijd zijn met de documenten die hij heeft overgelegd. Eisers stelling ter zitting dat hij niet de volledige periode dat hij werkzaam was voor de Nederlanders, werkzaam was in Camp Hadrian doet hier niet aan af. Ten eerste heeft hij deze verklaring niet eerder naar voren gebracht in correcties en aanvullingen of in de zienswijze. Ten tweede mag, ook als eiser een korte periode heeft gewerkt op het kamp, van hem verwacht worden dat hij opvallende uiterlijke kenmerken van het kamp weet te noemen. Verweerder heeft gelet hierop mogen tegenwerpen dat eiser niet weet hoeveel uitkijktorens er in Camp Hadrian zijn, terwijl het beveiligen van de torens zijn kerntaak was, en dat eiser niet het kenmerkende bord bij de ingang van Camp Hadrian kan beschrijven.
Inwilliging asielaanvraag broer
6. De omstandigheid dat de asielaanvraag van eisers broer, die voor de Nederlandse autoriteiten zou hebben gewerkt in Afghanistan, mogelijk inmiddels is ingewilligd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel dan hiervoor overwogen. Nu niet vaststaat of dit daadwerkelijk het geval is en eiser niet heeft aangevoerd of, en zo ja welke, gevolgen deze werkzaamheden van zijn broer voor hemzelf zouden kunnen hebben, ziet de rechtbank zich niet bevoegd om hierover te oordelen.
Vertrektermijn en inreisverbod
7. Nu verweerder de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren, mocht verweerder aan eiser een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opleggen. Eiser heeft aangevoerd dat de door hem geschetste omstandigheden bijzonder zijn waardoor verweerder had af moeten zien van het onthouden van de vertrektermijn en het opleggen van het inreisverbod. Nu eiser niet gespecificeerd heeft op welke omstandigheden hij doelt, kan deze beroepsgrond niet slagen.
8. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.