ECLI:NL:RBDHA:2023:9094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14440 en NL23.14441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit en fraude met documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Afghaanse nationaliteit, had asiel aangevraagd op basis van zijn werkzaamheden voor de Nederlandse autoriteiten in Afghanistan. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit van de eiser ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 juni 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn geboortedatum en dat er gefraudeerd zou zijn met de documenten die hij heeft overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de verklaringen van de eiser over zijn geboortedatum niet hoefde te volgen, gezien de inconsistenties in zijn verklaringen en de informatie van het Ministerie van Defensie. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris de eiser voldoende gelegenheid heeft geboden om zijn verklaringen te onderbouwen, maar dat de eiser hierin niet is geslaagd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag als kennelijk ongegrond af te wijzen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.14440 en NL23.14441

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , eiser / verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

ProcesverloopBij besluit van 9 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 6 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Wali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren in 1988. Op 5 augustus 2022 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in Afghanistan werkte als bewaker op een basis van de Nederlandse autoriteiten. Hierdoor staat hij in de negatieve aandacht van de Taliban.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder heeft de identiteit van eiser ongeloofwaardig gevonden. Het gaat hierbij meer specifiek om zijn geboortedatum. Volgens verweerder heeft eiser hierover tegenstrijdige en wisselende verklaringen afgelegd. Eiser heeft een identificerend document overgelegd waarop staat dat hij op 21 april 1997 is geboren. Verder heeft eiser gesteld dat hij ten tijde van het aanmeldgehoor 29 jaar oud was, wat zou betekenen dat hij in 1992 of 1993 geboren is. Ook heeft eiser verklaard in 1988 geboren te zijn. De broer van eiser heeft verklaard dat eiser op 22 maart 2001 geboren is. Nu verweerder de identiteit van eiser ongeloofwaardig vindt, heeft hij het asielrelaas van eiser daarom niet verder getoetst op geloofwaardigheid. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens verweerder heeft eiser de minister misleid over zijn identiteit en heeft hij kennelijk inconsequente, tegenstrijdige, kennelijk valse en duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd. [1] Hierbij heeft verweerder betrokken dat uit informatie van het Ministerie van Defensie is gebleken dat gefraudeerd is met de documenten die eiser heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn werkzaamheden voor de Nederlandse autoriteiten. Ook heeft verweerder hierbij betrokken dat eiser onvoldoende gedetailleerd en tegenstrijdig met algemene informatie heeft verklaard over zijn gestelde werkzaamheden.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Volgens eiser heeft verweerder hem ten onrechte niet gevolgd in zijn verklaringen over zijn geboortedatum. Met zijn verklaring dat de Afghaanse ambtenaar hem jonger heeft ingeschat, heeft hij voldoende uitleg gegeven over de foutieve geboortedatum op zijn tazkera (Afghaanse identiteitskaart). Ook heeft eiser hierover uitvoerig contact gehad met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: Buitenlandse Zaken) voorafgaand aan zijn evacuatie uit Afghanistan. Nu Buitenlandse Zaken zijn verklaringen over zijn leeftijd blijkbaar geaccepteerd heeft, had eiser er vanuit mogen gaan dat ook verweerder hiervan op de hoogte was. Het gaat immers om één en dezelfde Nederlandse overheid. Verweerder heeft miskend dat de verklaringen van eiser over wat hem verteld is door zijn moeder en broer een aanvulling zijn op zijn eigen verklaringen. Ook is hem ten onrechte tegengeworpen dat hij geen bewijs heeft kunnen leveren voor zijn verhaal over de foutieve leeftijdsinschatting door de Afghaanse ambtenaar en dat eiser wisselend heeft verklaard over de geboortedatum die zijn broer zou hebben genoemd. Ten slotte is niet afdoende vastgesteld dat is gefraudeerd met de documenten en heeft eiser zo goed en duidelijk mogelijk over zijn werkzaamheden verklaard. Eiser meent dan ook dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond en dat verweerder daarom aan eiser geen vertrektermijn mocht onthouden en geen inreisverbod op mocht leggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over zijn geboortedatum ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Dat de geboortedatum op eisers tazkera onjuist zou zijn vanwege de foutieve inschatting van een Afghaanse ambtenaar heeft verweerder, gelet op de tegenstrijdige verklaringen van eiser zelf over zijn leeftijd, het grote verschil tussen 1997 en 1988 als geboortejaar en de verklaring van zijn broer, niet hoeven volgen. Dat het in Afghanistan anders gaat dan hier in Nederland, dat het daar lastig is om je geboortedatum aan te laten passen en dat eiser heeft uitgelegd hoe het vaststellen van de geboortedatum toentertijd gegaan is, doet hier niet aan af. Dit verklaart immers nog niet waarom eiser zelf ook verschillend heeft verklaard over zijn leeftijd en/of wanneer hij geboren zou zijn. Ook dat hij over het leeftijdsverschil met zijn broer enkel heeft verklaard wat hij heeft gehoord en altijd aan hem is verteld, kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. Dat geldt temeer nu de door hem gestelde leeftijd in zeer grote mate afwijkt van zowel de weergegeven leeftijd als de ingeschatte leeftijd.
4.1
Eisers betoog dat de hoormedewerker eiser veel te jong heeft ingeschat slaagt evenmin nu dit niet is onderbouwd. Daar komt bij dat de hoormedewerker heeft aangegeven dat eiser vrijwel niet is veranderd in vergelijking met de foto op zijn werkpasje uit 2006. Het is evenwel zeer onaannemelijk dat mensen in die leeftijdscategorie over een periode van ruim vijftien jaar vrijwel niet veranderen. Deze onaannemelijkheid heeft verweerder – samen met het hiervoor overwogene – mogen tegenwerpen in het kader van de gestelde misleiding.
4.2
De stelling van eiser dat hij op grond van zijn contact met Buitenlandse Zaken ervanuit heeft kunnen gaan dat de Nederlandse autoriteiten op de hoogte waren van de foutieve geboortedatum, en dat hem daarom niet had mogen worden tegengeworpen dat hij bij het eerste contact met verweerder hierover niets heeft gezegd, volgt de rechtbank niet. Uit het besluit blijkt dat verweerder navraag heeft gedaan bij Buitenlandse Zaken en dat dit niet geleid heeft tot bevestiging van eisers verhaal. Daarnaast kan eiser zelf ook geen ondersteunend bewijs overleggen van zijn contact met Buitenlandse Zaken over de foutieve geboortedatum op zijn tazkera. Uit de emailberichten die eiser heeft overgelegd blijkt enkel dat er contact is geweest met Buitenlandse Zaken over de evacuatie. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat eiser de gestelde gang van zaken niet aannemelijk heeft gemaakt.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder eiser de kans heeft geboden om het vermoeden van misleiding te weerleggen door middel van zijn verklaringen over zijn werkzaamheden. Maar met zijn verklaringen heeft eiser deze vermoedens niet weg kunnen nemen. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eisers verklaringen over zijn gestelde werkzaamheden in strijd zijn met algemene informatie over Camp Hadrian. Ook heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen over zijn gestelde werkzaamheden in strijd zijn met de documenten die hij heeft overgelegd. Eisers stelling ter zitting dat hij niet de volledige periode dat hij werkzaam was voor de Nederlanders, werkzaam was in Camp Hadrian doet hier niet aan af. Ten eerste heeft hij deze verklaring niet eerder naar voren gebracht in correcties en aanvullingen of in de zienswijze. Ten tweede mag, ook als eiser een korte periode heeft gewerkt op het kamp, van hem verwacht worden dat hij opvallende uiterlijke kenmerken van het kamp weet te noemen. Verweerder heeft gelet hierop mogen tegenwerpen dat eiser niet weet hoeveel uitkijktorens er in Camp Hadrian zijn, terwijl het beveiligen van de torens zijn kerntaak was, en dat eiser niet het kenmerkende bord bij de ingang van Camp Hadrian kan beschrijven.
Inwilliging asielaanvraag broer
6. De omstandigheid dat de asielaanvraag van eisers broer, die voor de Nederlandse autoriteiten zou hebben gewerkt in Afghanistan, mogelijk inmiddels is ingewilligd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel dan hiervoor overwogen. Nu niet vaststaat of dit daadwerkelijk het geval is en eiser niet heeft aangevoerd of, en zo ja welke, gevolgen deze werkzaamheden van zijn broer voor hemzelf zouden kunnen hebben, ziet de rechtbank zich niet bevoegd om hierover te oordelen. [2]
Vertrektermijn en inreisverbod
7. Nu verweerder de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren, mocht verweerder aan eiser een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod opleggen. Eiser heeft aangevoerd dat de door hem geschetste omstandigheden bijzonder zijn waardoor verweerder had af moeten zien van het onthouden van de vertrektermijn en het opleggen van het inreisverbod. Nu eiser niet gespecificeerd heeft op welke omstandigheden hij doelt, kan deze beroepsgrond niet slagen.
Wat is de conclusie?
8. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw.
2.Zie artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht.