In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Iraakse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser over zijn deelname aan anti-overheidsdemonstraties in Irak in 2019 niet geloofwaardig werden geacht. De eiser, geboren in 1996, had op 20 maart 2022 asiel aangevraagd en stelde dat hij vanwege zijn deelname aan demonstraties door de Iraakse overheid werd gezocht. Echter, de rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd ter ondersteuning van zijn claims, zoals documenten of foto’s van de demonstraties. De rechtbank merkte op dat de eiser weinig details kon geven over zijn betrokkenheid bij de demonstraties en dat hij, ondanks de gestelde problemen, twee jaar probleemloos in Bagdad had kunnen verblijven.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond was. De eiser had geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn leven of vrijheid in Irak in gevaar zou zijn, en de rechtbank vond dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag op goede gronden had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.