In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Colombiaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 2 juni 2022 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelde dat hij vreesde voor vervolging door zowel buurtgenoten als de Colombiaanse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij protesten tegen de regering en zijn uiterlijk als eigenaar van een tattooshop. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de vrees van de eiser niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 juni 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom de vrees van de eiser niet aannemelijk was. De rechtbank wees erop dat de eiser na de incidenten in Colombia nog vijf maanden in zijn huis had gewoond en legaal het land had kunnen verlaten. De rechtbank vond dat de staatssecretaris niet onterecht had geconcludeerd dat de eiser niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser over psychische problemen en de angst voor grote groepen mensen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening.