In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Moldavische vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan de autoriteiten van Duitsland door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Verzoeker had samen met zijn vrouw en kind asiel aangevraagd in Nederland, maar de asielaanvraag was niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet mocht worden overgedragen zolang er geen beslissing op zijn bezwaar was genomen.
De voorzieningenrechter overwoog dat de mededeling aan verzoeker als een feitelijke handeling jegens een vreemdeling moet worden beschouwd en dat de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit op het bezwaar. Verzoeker voerde aan dat de overdracht in strijd was met het recht op gezinsleven en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, omdat alleen hij een kennisgeving had ontvangen en niet zijn gezin. Verweerder stelde echter dat er geen sprake zou zijn van een gescheiden uitzetting en dat het voornemen was om het hele gezin over te dragen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekers bezwaar geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan buiten zitting op grond van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen tijd was om het verzoek op een zitting te behandelen. De uitspraak werd bekendgemaakt op 20 juni 2023, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.