In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf, ingediend op 2 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 september 2022 de aanvraag ingewilligd. Ondanks deze inwilliging hebben eisers het beroep gehandhaafd, met name in verband met de vergoeding van proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is. Dit is het gevolg van de inwilliging van de aanvraag, waardoor eisers geen procesbelang meer hebben, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers recht hebben op vergoeding van de proceskosten, aangezien zij beroep hebben kunnen instellen vanwege het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft verweerder opgedragen het door eisers betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.