Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 18 mei 2020 is namens hem een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis door referente, die de zus van eiser stelt te zijn. Op 31 augustus 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit). Op 25 mei 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser zijn identiteit en familierechtelijke relatie met referente niet heeft aangetoond. Verweerder heeft geen nader onderzoek aangeboden voor de vaststelling van de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente, omdat op voorhand duidelijk is dat de weigering een mvv te verlenen aan eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.De belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM is in het nadeel van eiser uitgevallen.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vrijstelling griffierecht
4. Eiser heeft verzocht om hem vrij te stellen van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Eiser heeft met de door zijn verschafte gegevens aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen. Om die reden zal het beroep niet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beroep niet tijdig beslissen
5. Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog op het bezwaar van eiser beslist. Dat besluit zal hierna worden beoordeeld. De rechtbank is niet gebleken dat eiser een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn eerdere beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat eiser die redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het samenhangende beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 837,- per punt en een wegingsfactor 0,5).
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiser onder meer getoetst aan het jongvolwassenenbeleid. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat dit niet had gehoeven, omdat het jongvolwassenenbeleid ziet op de vaststelling van de positie van jongvolwassenen ten opzichte van hun ouder(s), niet tussen broer en zus, zoals nu het geval is.
8. Anders dan verweerder in het verweerschrift heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling van de aanvraag van eiser aan het jongvolwassenenbeleid wel aan de orde is. Hoewel het jongvolwassenenbeleid ziet op de vaststelling van de positie van jongvolwassenen ten opzichte van hun ouder(s) en in dit geval het gaat om een aanvraag voor hereniging van een broer en zus, is het doel van deze aanvraag om eiser uiteindelijk te laten herenigen met het ouderlijk gezin waartoe hij, referente en hun ouders behoren. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat eiser en zijn ouders gelijktijdig een aanvraag voor verlening van een mvv hebben ingediend en de mvv’s wel aan zijn ouders zijn verleend. Verder is eisers moeder in bezwaar gehoord. Hiermee heeft verweerder er blijk van gegeven dat eiser met deze aanvraag zich met zijn ouderlijk gezin wil herenigen en het dus feitelijk gaat om een beoordeling van eisers positie ten opzichte van zijn ouders. Gelet hierop zal de rechtbank verder uitgaan van het jongvolwassenenbeleid en hieronder de beoordeling van verweerder daaraan toetsen.
9. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij naar Addis Abeba is gegaan voor zichzelf. Eiser meent zich verantwoordelijk te voelen voor zijn familie en is daarom gaan werken. Eiser kan zich niet moeiteloos en zelfstandig handhaven, aldus eiser. Om die reden stelt eiser dat hij nog altijd in gezinsverband leeft met zijn ouderlijk gezin en niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 17 februari 2020en het informatiebericht van verweerder van 1 juli 2022.
10. Volgens het beleid van verweerder in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)wordt familie- en gezinsleven aangenomen tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als voldaan is aan alle cumulatieve vereisten en het meerderjarig kind:
jongvolwassen is;
met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet; en
geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
11. Deze vereisten gelden cumulatief. In geschil is of eiser in gezinsverband samenleeft met referente en/ of zijn ouders en of hij in zijn eigen levensonderhoud voorziet (ad b en c).
12. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser tot het vertrek van referente naar Nederland met zijn ouderlijk gezin samenleefde en niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. Ook leefde eiser bij zijn ouderlijk gezin ten tijde van zowel zijn aanvraag voor verlening van een mvv als de aanvraag van de andere gezinsleden. Eiser is gedurende zijn aanvraag naar Addis Abeba vertrokken om te gaan werken, zodat hij voor zichzelf en het gezin kon zorgen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte enkel gekeken naar het feit of eiser en het gezin tot vlak voor het vertrek van het gehele gezin hebben samengewoond. Weliswaar heeft de moeder van eiser tijdens het gehoor in bezwaar aangegeven dat eiser op eigen initiatief is vertrokken naar Addis Abeba, maar heeft referente verklaard – ook ter zitting – dat eiser is vertrokken vanwege zijn behoefte om het gezin te ondersteunen. Voor het al dan niet aannemen van een familie- of gezinsband in het kader van het jongvolwassenenbeleid is samenwonen niet het criterium waaraan strikt moet zijn voldaan.Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc blijkt immers dat het gaat om samenleven en niet om samenwonen. Er zijn situaties denkbaar waarbij een ouder en zijn jongvolwassen kind niet samenwonen, maar wel samenleven. Verder is onbetwist dat eiser in de periode dat het gezin in Addis Abeba verbleef voor DNA-onderzoek grotendeels bij hen verbleef. In dat verband heeft verweerder de verklaringen van referente dat eiser en het gezin over en weer elkaar financieel ondersteunden onvoldoende betrokken in de beoordeling of eiser al dan niet samenleeft met zijn ouders in het kader van het jongvolwassenenbeleid. Dat zij elkaar over en weer financieel ondersteunden, geeft er verder ook blijk van dat eiser niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. Referente heeft immers verklaard dat eiser sinds de oorlog onvoldoende werk kan vinden om zichzelf staande te houden en de familie te ondersteunen. De stelling van verweerder dat eiser in de beginperiode van zijn salaris de huur, de boodschappen en soms kleding kon betalen en af en toe geld overhield om zijn familie te ondersteunen, is daarvoor onvoldoende. Immers, ter zitting is verklaard dat eiser momenteel vanuit Nederland financieel wordt ondersteund, zodat hij in zijn levensonderhoud kan voorzien. Verweerder heeft in het bestreden besluit vooral de focus gelegd op specifieke verklaringen van eisers moeder, waardoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de overige verklaringen van zowel de moeder als referente en daarmee onvoldoende is gemotiveerd waarom eiser niet voldoet aan de criteria van het jongvolwassenenbeleid.
13. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb.Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen verdere bespreking.
14. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).