In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn vrouw en vier kinderen. De aanvraag is op 1 september 2022 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 30 november 2022 een besluit moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 3 maart 2023 in gebreke gesteld, waarna op 21 maart 2023 beroep is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder een termijn van twee weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, omdat het gaat om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen twintig weken na de uitspraak een besluit moet nemen, in plaats van de gebruikelijke termijn van acht weken.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. Ook is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, en moet hij het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.