ECLI:NL:RBDHA:2023:9415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16818 en NL23.17938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 28 juni 2023, worden twee zaken behandeld met betrekking tot de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eerste zaak betreft het beroep van eiser tegen een besluit van 8 juni 2023, waarin de staatssecretaris de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. Eiser heeft op 17 juni 2023 zijn asielaanvraag ingetrokken en de inbewaringstelling is op 19 juni 2023 opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 behandeld, maar de zaak is aangehouden tot 27 juni 2023 op verzoek van de gemachtigde van eiser.

De tweede zaak betreft een beroep tegen een besluit van 19 juni 2023, waarin de staatssecretaris opnieuw de maatregel van bewaring heeft opgelegd, ditmaal op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000. Beide beroepen zijn op 27 juni 2023 behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 20 juli 2021 een intrekkingsbesluit heeft genomen, waarbij is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Eiser is op 16 februari 2022 Nederland uitgezet en op 7 april 2023 weer aangetroffen in Nederland.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 juni 2023 en kent eiser een schadevergoeding toe van € 2.100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 2.092,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.16818 en NL23.17938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

NL23.16818
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 8 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 17 juni 2023 zijn asielaanvraag ingetrokken. De inbewaringstelling is op 19 juni 2023 opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Op verzoek van de gemachtigde van eiser is het onderzoek geschorst en is de zaak aangehouden tot de zitting van 27 juni 2023.
NL23.17938
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank ook het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2.1.
De rechtbank heeft beide beroepen op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Gelet op de samenhang tussen de zaken zal de rechtbank de beroepsgronden gezamenlijk behandelen.
4. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
(On)rechtmatig verblijf
5. Eiser voert aan dat de inbewaringstelling van meet af aan onrechtmatig is, omdat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Hij heeft namelijk de Poolse nationaliteit. Ter onderbouwing heeft eiser verschillende documenten overgelegd. Verder verwijst eiser naar het arrest FS tegen Nederland. [1]
5.1.
Uit het arrest FS tegen Nederland volgt dat een burger van de Unie ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen, het grondgebied van het gastland niet alleen fysiek moet hebben verlaten, maar ook zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief moet hebben beëindigd, zodat bij zijn terugkeer naar dat grondgebied niet kan worden aangenomen dat zijn verblijf in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied. Met het oog op de vaststelling of een vreemdeling zijn verblijf daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, moet rekening worden gehouden met in de eerste plaats de duur van afwezigheid buiten het grondgebied, en in de tweede plaats met alle elementen waaruit blijkt dat de banden tussen de vreemdeling en Nederland verbroken zijn. In de derde plaats moet rekening worden gehouden met ieder element betreffende de periode van afwezigheid van de vreemdeling van het grondgebied van Nederland na de vaststelling van een ten aanzien van hem genomen verwijderingsbesluit, dat duidelijkheid kan verschaffen over de vraag of hij kan worden geacht tijdens die periode daadwerkelijk buiten dat grondgebied te hebben verbleven.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op 20 juli 2021 een intrekkingsbesluit heeft genomen waarbij is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Dit besluit is 6 augustus 2021 aan eiser uitgereikt. Vanaf dat moment had eiser 28 dagen de tijd om zelfstandig uit Nederland te vertrekken. Eiser is niet zelfstandig vertrokken en is op 16 februari 2022 Nederland uitgezet. Daarna is eiser op 7 april 2023 aangetroffen in Nederland.
5.3.
De vraag tussen partijen is of eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, alvorens terug te keren naar Nederland.
5.4.
Uit het in 5.1 genoemd arrest volgt dat de rechtbank aan de hand van een algehele beoordeling van alle omstandigheden moet nagaan of eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Eiser heeft in het gehoor van 28 mei 2023 verklaard dat hij na de uitzetting naar Polen zeven maanden in detentie heeft gezeten en daarna een aantal maanden heeft gewerkt voor [naam] via het uitzendbureau [naam] . Eiser heeft twee salarisspecificaties overgelegd waaruit blijkt dat hij in januari en februari 2023 in Polen heeft gewerkt via dat uitzendbureau. Er zijn geen aanknopingspunten dat eiser in de tussentijd in Nederland heeft verbleven. Daarnaast had eiser nog een gevangenisstraf open staan in Nederland die van 8 tot 13 april 2023 ten uitvoer is gelegd. Dit vormt op zichzelf geen bewijs voor de afwezigheid van eiser in Nederland in de periode van zijn uitzetting op 16 februari 2022 tot april 2023, maar vormt daarvoor wel een aanwijzing. Vooral omdat eiser volgens zijn justitiële documentatie regelmatig is veroordeeld voor feiten die vóór 2022 in Nederland zijn gepleegd en hij sinds april 2023 tot zijn aanhouding zestien keer met de marechaussee en politie in aanraking is geweest.
Gelet op het bovenstaande is het aannemelijk dat eiser een ruime tijd, van februari 2022 tot april 2023, buiten Nederland heeft verbleven. Dit heeft gelet op punt 90 van het arrest FS een zeker belang. Niet is gebleken dat eiser duidelijk banden met Nederland heeft verbroken als bedoeld in punt 91 van het arrest FS, maar daar staat tegenover dat van het bestaan van dergelijke banden met Nederland ook niet is gebleken. Eiser is dakloos en heeft geen werk in Nederland. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn eerdere verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Dit betekent dat eiser met ingang van 7 april 2023 weer een vrije termijn van drie maanden in Nederland mocht verblijven. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond en de maatregelen van bewaring zijn vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 juni 2023. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
6.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 21 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 21 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.100,-.
6.2.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de beroepen aan als samenhangende zaken volgens artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zodat de zaken worden aangemerkt als 1 zaak. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 28 juni 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506, C-719/19.