ECLI:NL:RBDHA:2023:9432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
20/6859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering; beoordeling arbeidsongeschiktheid en deskundigenrapporten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-uitkering aan eiser door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die zich op 12 september 2014 ziekmeldde, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv concludeerde dat hij per 26 november 2019 slechts 10,42% arbeidsongeschikt was, wat onder de vereiste 35% ligt voor toekenning van de uitkering. Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, waarbij verschillende deskundigenrapporten zijn ingediend, waaronder rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser en dat er motiveringsgebreken waren in het bestreden besluit. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitkomst van de beoordeling niet anders zou zijn geweest, omdat eiser op beide relevante data (28 november 2017 en 26 november 2019) minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiser heeft recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en de rechtbank heeft de proceskosten van eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.G.M. van Gorkum),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (primair besluit) heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij met ingang van 26 november 2019 geen uitkering op grond van de Wet WIA [1] kan krijgen. Eiser is 10,42% arbeidsongeschikt. Omdat dit minder is dan 35%, komt hij niet in aanmerking voor een WIA-uitkering.
Bij besluit van 30 september 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend, met als bijlage een rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep (b&b) van 25 januari 2021.
Eiser heeft hierop gereageerd en meermalen aanvullende medische stukken ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd, met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts b&b van 8 maart 2021. Hierna is op verzoek van de rechtbank een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 9 december 2021 ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen samen met zijn dochter, die tevens als tolk fungeerde, en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek op 16 maart 2022 heropend en het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b over te leggen dat ziet op een beoordeling van het rapport van de primaire verzekeringsarts van 29 januari 2020 met betrekking tot de Amber-beoordeling [2] (geen aanspraak op een WIA-uitkering per 28 november 2017).
Bij brief van 21 april 2022 heeft de rechtbank, op verzoek van het Uwv, vier weken uitstel verleend voor het over leggen van een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b.
Bij brief van 23 mei 2022 heeft het Uwv gereageerd en daarbij een rapport van de verzekeringsarts b&b van 19 mei 2022 overgelegd.
Bij brief van 30 juni 2022 heeft eiser gereageerd en de rechtbank verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen die de beperkingen van eiser kan beoordelen per 28 november 2017 en 26 november 2019.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om verzekeringsarts I.A.K. Snels als deskundige te benoemen en haar verzocht verslag uit te brengen en van advies te dienen over de data in geding, 28 november 2017 (Amber) en 26 november 2019 (einde wachttijd WIA, hierna: EWT).
Op 16 november 2022 heeft de deskundige een rapport uitgebracht.
Eiser heeft bij brief van 15 december 2022 gereageerd op het rapport.
Het Uwv heeft bij brief van 26 januari 2023 gereageerd op het rapport en daarbij overgelegd de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 13 februari 2023 en arbeidsdeskundige b&b van 24 januari 2023.
Bij brief van 17 februari 2023 heeft de deskundige desgevraagd gereageerd op eisers brief van 15 december 2022.
Bij brief van 20 februari 2023 heeft eiser desgevraagd gereageerd op de reactie van het Uwv van 26 januari 2023.
Partijen zijn door de rechtbank bij brief van 15 mei 2023 in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 16 juni 2023 gesloten.

Overwegingen

Wat aan de procedure vooraf ging
1. Op 12 september 2014 heeft eiser zich ziekgemeld. Per EWT van de WIA op 9 september 2016 kwam eiser niet in aanmerking voor een WIA-uitkering. Op 28 november 2017 heeft eiser zich vanuit de WW [3] ziek gemeld en is aan hem een uitkering op grond van de ZW [4] toegekend. Met een aanvraag van 12 december 2019 heeft eiser verzocht om een WIA-uitkering. Bij het primaire besluit is de WIA-aanvraag afgewezen. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd het rapport van de verzekeringsarts van 29 januari 2020 en de door haar opgestelde FML [5] van 4 februari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 25 februari 2020.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 26 november 2019 10,4% arbeidsongeschikt is te achten en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 23 september 2020 en van de arbeidsdeskundige b&b van 29 september 2020.
Standpunten van partijen
3. In beroep stelt eiser kort samengevat dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest, dat er te weinig rekening is gehouden met eisers beperkingen en dat de geduide functies te zwaar zijn voor eiser. Verder is aangevoerd dat onduidelijk is of het Uwv de toetsingskaders van EWT en Amber voldoende uit elkaar gehouden heeft.
4. In het verweerschrift van 26 januari 2021 heeft het Uwv toegelicht dat sprake is van een omissie, omdat het onderzoek zich heeft gericht op twee data, 28 november 2017 (Amber) en 26 november 2019 (EWT), maar het primaire besluit alleen ziet op 26 november 2019. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat eiser desondanks niet is geschaad in zijn belangen, omdat eiser in 2017 nooit om een Amber herbeoordeling heeft gevraagd en hij niet in zijn financiële belangen is geschaad doordat hij gedurende 104 weken een ZW-uitkering heeft ontvangen. Het Uwv wijst verder op het meegestuurde rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 25 januari 2021. De arbeidsdeskundige b&b heeft toegelicht dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 14,3% dat hij in zijn rapport van 29 september 2020 heeft genoemd, hoort bij de datum 28 november 2017 (Amber beoordeling). Zowel het maatmanloon als de selectiedatum van de geduide functies zijn in dat rapport niet afgestemd op de datum 26 november 2019. Hij heeft daarom een nieuwe beoordeling gedaan, die ziet op de datum 26 november 2019. Vervolgens is hij tot de conclusie gekomen dat de eerder geduide functies niet meer actueel zijn. Hij heeft hierop de volgende functies geselecteerd voor eiser: textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) en productiemedewerker confectie, kleermaken, (Sbc-code 272042). Het arbeidsongeschiktheidspercentage is per 26 november 2019 31,03%.
EWT en Amber
5. Ter zitting is met partijen besproken of in deze procedure bij de rechtbank - naast de EWT-beoordeling per 26 november 2019 - ook de datum 28 november 2017 (Amber) ter beoordeling staat of dat verweerder hier een apart besluit over moet nemen. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in deze procedure kan opkomen tegen de Amber-beoordeling dat hij per 28 november 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser heeft ter zitting aangegeven zich hierin te kunnen vinden, in het geval de rechtbank een deskundige gaat benoemen. Omdat een rapport van de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de datum 28 november 2017 ontbrak, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het Uwv in de gelegenheid gesteld om alsnog een rapport van de verzekeringsarts b&b te overleggen. Eiser heeft gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts b&b van 19 mei 2022 en de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen om te kijken naar de beperkingen van eiser in 2017 en 2019. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een deskundige te benoemen met betrekking tot beide data. Gelet op het voorgaande zal de Amber-beoordeling per 28 november 2017 worden betrokken bij de beoordeling.
De deskundige
6. Omdat bij de rechtbank twijfel was gerezen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, heeft de rechtbank een deskundige benoemd voor een nader medisch onderzoek met betrekking tot de gezondheidstoestand van eiser op 28 november 2017 en 26 november 2019. De deskundige heeft kennis genomen van het dossier, eiser onderzocht en de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord in haar rapportage van 16 november 2022 (met bijlagen). De deskundige vindt dat Amber wel van toepassing is, omdat de in 2017 toegenomen beperkingen overwegend voortkomen uit aandoeningen die er bij de eerdere EWT-beoordeling in 2016 ook al waren. Zij concludeert dat er door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening is gehouden met het geobjectiveerde deel van eisers klachten voor beide data in geding. Zij ziet echter aanleiding om eiser op 26 november 2019 ook licht beperkt te achten op het punt van frequent reiken, met als toelichting dat bij een minder grote reikafstand een hogere frequentie mogelijk was.
7. Op 15 december 2022 heeft eiser gereageerd op het rapport van de deskundige. Kort samengevat stelt hij dat er ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen voor zijn rechteroogklachten. Bij een eerdere beoordeling in 2018 waren er in de FML namelijk wel beperkingen opgenomen ten aanzien van zien, lezen en vervoer. Deze beperkingen zijn zonder deugdelijke motivering komen te vervallen. Eiser vindt dat de deskundige meer beperkingen had moeten aannemen ten opzichte van de laatste beoordeling/FML van het Uwv als sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid/Amber. Eiser merkt verder op dat de deskundige heeft aangegeven dat zij een nader onderzoek door een arbeidsdeskundige gewenst acht vanwege de beperking op reiken op de datum 26 november 2019 en dat hij zich in dit punt kan vinden.
8. Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft het Uwv bij brief van 26 januari 2023 gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat de schattingen per 28 november 2017 en 26 november 2019 gehandhaafd kunnen worden. Hij verwijst daarbij naar de overgelegde rapporten van de verzekeringsarts b&b en arbeidsdeskundige b&b.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 13 februari 2023 aanleiding gezien om, conform het advies van de deskundige, de FML [6] van 26 november 2019 te wijzigen door eiser ook licht beperkt te achten voor frequent reiken (punt 4.8 in de FML, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer reiken, bij minder grote reikafstand is een hogere frequentie mogelijk).
De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens in haar rapport van 24 januari 2023 geconcludeerd dat de eerder geduide functies met betrekking tot de datum 28 november 2017, zijnde productiemedewerker (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180, wikkelaar samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050) en Chauffeur heftruck, intern transport (Sbc-code 111270) allemaal nog geschikt blijven. De mate van arbeidsongeschiktheid per de datum 28 november 2017 blijft daardoor onveranderd 14,33%, dat is minder dan 35%. Met betrekking tot de geduide functies per 26 november 2019, zijnde textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) en productiemedewerker confectie, kleermaken, (Sbc-code 272042), is de functie inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) niet meer geschikt omdat de totale frequentie van reiken 1200 keer per uur is en dit de belastbaarheid van eiser overschrijdt. Zij heeft vervolgens een andere passende functie gevonden, namelijk de functie productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180). De arbeidsdeskundige b&b heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 9,54%, wederom minder dan 35%.
9. In reactie op de brief van het Uwv van 26 januari 2023 heeft eiser bij brief van 20 februari 2023 aangegeven dat hij zijn standpunt handhaaft. Hij vindt dat er door de deskundige en ook door het Uwv onvoldoende rekening is gehouden met zijn (oog)beperkingen, dat de FML nog verder zou moeten worden aangepast en dat de geduide functies allemaal niet geschikt zijn.
10
.De deskundige heeft op 17 februari 2023 aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van eisers reactie van 15 december 2020. Zij licht toe dat verzekeringsgeneeskundig gezien er geen grond is om bij een goede visus beperkingen aan te nemen voor zien, ook niet als er soms een mindere visus wordt gerapporteerd in de vorm van vlekken zien of wazig zien. Zij legt verder uit dat in het CBBS onder ‘lezen’ wordt verstaan het tot zich nemen en begrijpen van schriftelijke informatie. Bij eiser is geen medische aandoening (geweest) die maakt dat dit beperkt is of was. Wat betreft vervoer is bij eiser geen medische reden waardoor hij op de data in geding niet zelfstandig zou kunnen reizen. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om een of-of-of situatie. Vervoer is niet beperkt als autorijden of fietsen of openbaar vervoer zelfstandig mogelijk is. Bij eiser was er op de data in geding geen sprake van dat hij op medische gronden op geen van de genoemde wijzen zelfstandig zou kunnen reizen, aldus de deskundige.
De beoordeling door de rechtbank
11.1.
.1. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige haar overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd, eiser lichamelijk onderzocht en informatie die van eiser is ontvangen in de beoordeling betrokken. De deskundige heeft in haar rapport de bevindingen van het onderzoek nauwkeurig weergegeven. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de deskundige te twijfelen. Volgens de deskundige is er sprake van veel verschillende aandoeningen en heeft eiser daardoor ook veel beperkingen ten aanzien van arbeid. Er is echter geen sprake van geen benutbare mogelijkheden conform het Schattingsbesluit. Er is, rekening houdend met alle gegeven beperkingen op beide data in geding, ook geen sprake van een verminderde duurbelastbaarheid, omdat er geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een energetisch tekort. Er is daarom geen aanleiding om af te wijken van de door het Uwv aangegeven arbeidsduurbeperking (maximaal 8,5 uur per dag en 42 uur per week). De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 13 februari 2023 aangegeven dat hij, in overeenstemming met het rapport van de deskundige, de FML met betrekking tot de datum 26 november 2019 aanpast en de door de deskundige genoemde extra beperking op het punt van reiken opneemt. Eiser heeft na het onderzoek van de deskundige geen nieuwe medische informatie ingediend die een ander licht werpt op de bevindingen van de deskundige of eisers belastbaarheid op de data in geding. De reactie van de deskundige op eisers reactie op haar rapport, hiervoor weergegeven onder 10., kan de rechtbank goed volgen. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de op 13 februari 2023 door de verzekeringsarts b&b aangepaste FML.
11.2.
De arbeidsdeskundige b&b heeft met inachtneming van de (aangepaste) FML functies geselecteerd voor eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze functies in medisch opzicht niet passend zijn. De signaleringen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. Verder is door de arbeidsdeskundige b&b terecht overwogen dat eisers opleidingsniveau 3 is, omdat hij een vervolgopleiding heeft afgerond na het basisonderwijs. De hiervoor onder 8. genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid op de data in geding.
11.3.
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft de arbeidsdeskundige b&b een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is op beide data in geding. Namelijk onveranderd 14,33% per 28 november 2017 (Amber-beoordeling) en 9,54% per 26 november 2019 (EWT). Het Uwv heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op een WIA-uitkering per 28 november 2017 en heeft eisers aanvraag om een WIA-uitkering per 26 november 2019 terecht afgewezen.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
12.1.
Eiser heeft in beroep verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
12.2.
In een zaak als deze is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het Uwv een half jaar de tijd heeft om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar heeft om op een beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,– aan immateriële schadevergoeding worden toegekend, waarbij een periode van minder dan een half jaar geacht moet worden ook een periode van een half jaar te bedragen. Ten aanzien van het bepalen van het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden een bepaalde periode buiten beschouwing worden gelaten. Voor deze zaak betekent het bovenstaande het volgende.
12.3.
Vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van eiser op 18 maart 2020 tot de datum van deze uitspraak, 4 juli 2023, heeft de procedure, naar boven afgerond, drie jaar en vier maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee met, naar boven afgerond, een jaar en vier maanden (16 maanden) overschreden.
12.4.
Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het Uwv, naar boven afgerond, zeven maanden geduurd. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 19 oktober 2020, afgerond twee jaar en bijna negen maanden geduurd.
12.5.
Dit betekent dat de redelijke termijn zowel in de bezwaarfase als in de beroepsfase is overschreden. Noch de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch de opstelling van eiser geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is in de procedure als geheel met 16 maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. Van deze overschrijding is een periode van een maand toe te rekenen aan de bezwaarfase. Dit betekent dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn - 15 maanden - voor rekening van de Staat komt en het resterende deel -1 maand - voor rekening van het Uwv.
12.6.
Voor berekening van het bedrag van de schadevergoeding dat voor rekening komt van het Uwv onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Hieruit volgt dat het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 93,75,- (1/16 deel van € 1.500,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 1.406,25 (15/16 deel van € 1.500,-).
12.7.
Aanleiding bestaat om de Staat en het Uwv ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, wegingsfactor 0,5, met een waarde per punt van € 837,-). Daarvan dragen de Staat en het Uwv ieder € 209,25.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, omdat het bestreden besluit betrekking heeft op het niet toekennen van een WIA-uitkering per 26 november 2019 (EWT), terwijl het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek van de arbeidsdeskundige b&b ziet op de datum 28 november 2017. Daarnaast is wel een amber-beoordeling gedaan door verweerder, maar is dit niet in het bestreden besluit opgenomen. Ook ontbrak er een rapport van de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de Amber-beoordeling. Het bestreden besluit kent daarom motiverings- en zorgvuldigheidsgebreken. Het beroep is reeds daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat - met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht - de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat in beroep de arbeidsdeskundige b&b alsnog onderzoek heeft gedaan gericht op 26 november 2019 en de verzekeringsarts b&b alsnog onderzoek heeft gedaan gericht op 28 november 2017. Uit de beoordeling van de rechtbank blijkt dat de beroepsgronden van eiser verder niet slagen. Omdat eiser zowel per 28 november 2017 als per 26 november 2019 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, heeft het Uwv terecht geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering per 28 november 2017 en heeft het Uwv de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering per 26 november 2019 terecht afgewezen. De rechtbank vindt het daarom aannemelijk dat eiser door de gebreken niet is benadeeld. De uitkomst na de herbeoordeling in bezwaar was met een juiste beoordeling van de arbeidsdeskundige b&b en verzekeringsarts b&b immers niet anders geweest. Dat betekent dat eiser geen WIA-uitkering krijgt per 28 november 2017 en 26 november 2019.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1 onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de deskundige, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 september 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 30 september 2020 in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan eiser van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 93,75,-;
- veroordeelt de Staat tot betaling aan eiser van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.406,25,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.301,75,
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet WIA = Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Amber-beoordeling = regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na einde wachttijd
3.WW= Werkloosheidswet
4.ZW = Ziektewet
5.FML = Functionele Mogelijkheden Lijst
6.FML = Functionele Mogelijkheden Lijst