ECLI:NL:RBDHA:2023:9462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
22_1713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen onroerende-zaakbelastingen en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [eiseres] en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. Eiseres, zowel eigenaar als gebruiker van een onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen gebruiker (OZBG), die 13 maanden na de aanslag onroerende-zaakbelastingen eigenaar (OZBE) werd opgelegd. De rechtbank oordeelt dat eiseres bij het ontvangen van de beschikking en de aanslag OZBE op de hoogte was van de waarde van de onroerende zaak en dat zij binnen zes weken bezwaar had kunnen maken. De rechtbank stelt vast dat het opleggen van de aanslag OZBG op een later tijdstip niet in strijd is met artikel 24, lid 9, van de Wet WOZ. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, en het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat de vergoeding op basis van de algemene voorwaarden van de gemachtigde toekomt aan de gemachtigde en niet aan eiseres. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/1713

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

Stichting [eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 29 februari 2020 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [nummer 1] (- [nummer 2] ) te [plaats] (de onroerende zaak), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgesteld op € 4.384.000. De beschikking ziet op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) en het kalenderjaar 2020. In één geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen eigenaar voor het belastingjaar 2020 (de aanslag OZBE) aan eiseres opgelegd.
Op 31 maart 2021 heeft verweerder de aanslag onroerende-zaakbelastingen gebruiker (de aanslag OZBG) voor het belastingjaar 2020 aan eiseres opgelegd, waarbij de beschikte waarde van de onroerende zaak als heffingsmaatstaf is gebruikt.
Eiseres heeft op 8 april 2021 tegen de beschikte waarde van de onroerende zaak bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023.
Namens eiseres is [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en
drs. [naam 3] , bijgestaan door [naam 4] en [naam 5] .

Overwegingen

Geschil1. In geschil is of verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2. Eiseres stelt dat verweerder de aanslag OZBG niet gelijktijdig met de beschikking heeft opgelegd, dat dit in strijd is met artikel 24, lid 9, van de Wet WOZ en dat het bezwaarschrift daardoor ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Daarbij verwijst eiseres naar de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 maart 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1968.
3. Verweerder stelt dat eiseres de mogelijkheid gehad heeft tegen de beschikking van 29 februari 2020 bezwaar te maken, maar dit heeft nagelaten. Het bezwaarschrift is volgens verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift tegen de beschikte waarde niet tijdig is ontvangen en er geen sprake is van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
Beoordeling van het geschil
4. Op grond van artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelasting vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Als een bezwaarschrift te laat wordt ingediend, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan dient op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van te late indiening achterwege te blijven.
5. Uit artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ volgt dat de beschikking en het aanslagbiljet in één geschrift bekendgemaakt worden. Indien de beschikking en de aanslag niet in één geschrift bekendgemaakt worden, kan dit niet leiden tot nietigheid.
6. Het voorgaande artikel is in de wet opgenomen om – onder andere – onnodige bezwaar- en beroepsprocedures te voorkomen. In de praktijk werd door belastingplichtigen vaak bezwaar gemaakt tegen de aanslag, terwijl het de bedoeling is om bezwaar te maken tegen de beschikking welke destijds slechts éénmaal in de vier jaar aan belastingplichtigen werd opgelegd. Door de beschikking en de aanslag te combineren wordt verwarring vermeden en worden onnodige bezwaarschriften voorkomen. [1]
7. In het onderhavige geval zijn de eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak dezelfde entiteit. De beschikking en de aanslag OZBE zijn op 29 februari 2020 in één geschrift aan eiseres bekendgemaakt. Eiseres was bij het ontvangen van de beschikking en de aanslag OZBE dan ook op de hoogte van de waarde van de onroerende zaak en had hier op dat moment binnen zes weken bezwaar tegen kunnen maken. Dat eiseres pas bij het opleggen van de aanslag OZBG bezwaar tegen de beschikte waarde heeft gemaakt, dient dan ook voor haar rekening en risico te komen. Het opleggen van de aanslag OZBG gaat volgens de rechtbank – mede gelet op het doel van deze bepaling – niet in tegen hetgeen in artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ is bepaald. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.
8. Er bestaat anders dan eiseres wellicht veronderstelt geen verplichting om de aanslagen OZBE en OZBG gelijktijdig op te leggen. In artikel 239 van de Gemeentewet is voor de heffingsambtenaar de bevoegdheid gegeven om voor eenzelfde belastingplichtige bestemde belastingaanslagen die betrekking kunnen hebben op verschillende belastingen, op één aanslagbiljet te verenigen. Hieruit volgt dat de keuze om eigenarenbelastingen en gebruikersbelastingen afzonderlijk op te leggen en niet samen te voegen op één aanslagbiljet is toegestaan.
Vergoeding van immateriële schade
9. Eiseres heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is door verweerder ontvangen op 8 april 2021, zodat de redelijke termijn ten tijde van het doen van deze uitspraak is overschreden met ongeveer 2 maanden. Eiseres heeft in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Op grond van de algemene voorwaarden van de gemachtigde komt deze vergoeding toe aan de gemachtigde en niet aan eiseres, zodat het toekennen van de vergoeding voor eiseres geen compensatie vormt. Onder deze omstandigheid ziet de rechtbank geen reden over te gaan tot het toekennen van enige vergoeding voor immateriële schade.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, moet het beroep ongegrond worden verklaard en het verzoek tot vergoeding van immateriële schade worden afgewezen.
Kostenvergoeding
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot vergoeding voor immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.
de griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2003-2004, 29612, nr. 3.