ECLI:NL:RBDHA:2023:9468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
C/09/643707 / JE RK 23-419, C/09/644139 / JE RK 23-489 en C/09/646780 / JE RK 23-868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzingen inzake omgangsregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2023 uitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen, waarbij de gecertificeerde instelling (GI) betrokken is. De rechtbank constateert dat er een patstelling is ontstaan tussen de GI en de moeder over de omgang tussen de vader en de kinderen. De moeder verzet zich tegen de omgang, wat heeft geleid tot het onthouden van contact tussen de kinderen en de vader. De rechtbank is van oordeel dat het stoppen van de omgang niet zal leiden tot meer rust voor de kinderen. De GI heeft schriftelijke aanwijzingen gegeven om de omgang te faciliteren, en de rechtbank bekrachtigt deze aanwijzingen. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat er een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden tussen de spanningen die de omgang met de vader met zich meebrengt en de noodzaak van contact met de vader. De rechtbank bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023, die een planning voor bezoekmomenten bevat, en wijst de verzoeken van de moeder tot schorsing en vervallenverklaring van deze aanwijzing af. De rechtbank concludeert dat de GI bevoegd was om de schriftelijke aanwijzingen te geven en dat de moeder moet meewerken aan de omgangsregeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaksgegevens: C/09/643707 / JE RK 23-419 (I)
C/09/644139 / JE RK 23-489 (II)
C/09/646780 / JE RK 23-868 (III)
Datum uitspraak: 13 juni 2023

Beschikking van de meervoudige kamer over schriftelijke aanwijzingen

in de op 2 maart 2023 en 2 mei 2023 ingekomen verzoeken (I en III) van

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

locatie Leiden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
en in het op 10 maart 2023 bij verweerschrift ingekomen verzoek (II) van

[naam01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper te [vestigingsplaats] ,
betreffende de minderjarigen
  • [naam02], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] ,
  • [naam03], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige02] ,
  • [naam04], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats02] ,
    hierna te noemen: [minderjarige03] ,
    hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

[naam05] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.M.J. van Uitert te [vestigingsplaats] .
De rechtbank merkt de moeder als belanghebbende aan in zaken I en III en de gecertificeerde instelling in zaak II.

Het procesverloop

Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 10 maart 2023 is het verzoek tot het verlenen van een spoedvoorziening in zaak II strekkende tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een schriftelijke aanwijzing afgewezen en is het verzoek voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 18 april 2023 zijn de verzoeken I en II aangehouden tot een nadere zitting. Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 juni 2023 en ook voor het overige aangehouden. De inhoud daarvan dient als hier overgenomen te worden beschouwd.
Nadien zijn de volgende aanvullende stukken ingekomen:
  • het verzoek van de gecertificeerde instelling (III) ingekomen op 2 mei 2023;
  • het verweerschrift van de moeder, tevens inhoudende verzoeken, ingekomen op
  • producties 10 t/m 16 van de moeder, ingekomen op 23 mei 2023;
  • aanvullende informatie van de gecertificeerde instelling (verslag van overleg 13 april 2023 en beoordeling externe rapportage), ingekomen op 26 mei 2023;
  • de pleitnotitie van de advocaat van de vader, die ter zitting is overgelegd.
Op 30 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken ter zitting met gesloten deuren behandeld, gecombineerd met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. [1] Bij deze zitting zijn verschenen:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door mr. B. Blanckenburg, namens mr. C.C. Sneper;
  • [naam06] , [naam07] en [naam08] namens de gecertificeerde instelling.

De verzoeken

Het verzoek (I) van de gecertificeerde instelling strekt ertoe de schriftelijke aanwijzing aan de moeder van 28 februari 2023 te bekrachtigen.
Het verzoek (II) van de moeder strekt tot het geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren en tot schorsing van de uitvoerbaarheid van de schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023.
De schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023 luidt:
  • U werkt mee aan de uitbreiding zoals beschreven in bijlage 1.
  • U maakt gebruik van bestaande hulpverlening (van Family Supporters) om u te ondersteunen in het geven van emotionele toestemming in contact met de kinderen.
Bijlage 1 bevat een planning van de bezoekmomenten van [minderjarige02] en [minderjarige03] aan de vader vanaf 1 maart 2023.
Het verzoek (III) van de gecertificeerde instelling strekt ertoe de schriftelijke aanwijzing aan de moeder van 1 mei 2023 te bekrachtigen. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 mei 2023, heeft de moeder verzocht te bepalen dat de uitvoering van de schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2023 wordt geschorst en de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen wordt verklaard.
De schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2023 luidt:
- U werkt mee aan omgang tussen de vader en de kinderen, te weten voortzetting van de begeleide omgangsregeling van twee uur per week, zoals deze was voor februari 2023:
in de even weken op vrijdag van 15:15-17:15
in de oneven weken op woensdag van 14:00-16:00
elke vakantie van één of twee weken is er langer omgang van 11:00 – 15:00
in de zomervakantie is er eenmaal een langer bezoek, de andere weken is er omgang zoals tijdens niet vakantie weken
u maakt gebruik van bestaande hulpverlening (van Family Supporters) om u te ondersteunen in het geven van emotionele toestemming in contact met de kinderen
u geeft toestemming aan uw psycholoog en aan JBw om met elkaar te spreken over uw gedrag in relatie tot de veiligheid van de kinderen.

Beoordeling van de rechtbank

Vader belanghebbende
De rechtbank merkt de vader aan als belanghebbende. Hoewel hij niet belast is met het ouderlijk gezag over de kinderen en de schriftelijke aanwijzingen niet tot hem zijn gericht, hebben de verzoeken rechtstreeks betrekking op zijn recht op omgang, zoals bedoeld in de artikelen 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ontvankelijkheid
Ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van de verzoeken leidt tot de conclusie dat aan de ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. De rechtbank merkt daarbij wel op dat het verzoek van de gecertificeerde instelling tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2023 (III) al een dag na het geven van de aanwijzing en dus binnen de beroepstermijn van de moeder is ingediend. Omdat al duidelijk was dat op 30 mei 2023 een zitting zou plaatsvinden en omdat de moeder uitgebreid verweer heeft kunnen voeren, is de rechtbank van oordeel dat het te vroeg indienen van het verzoek tot bekrachtiging niet leidt tot niet-ontvankelijkheid.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank zal allereerst beoordelen of de gecertificeerde instelling de bevoegdheid toekwam om schriftelijke aanwijzingen te geven, gelet op het bepaalde in artikel 1:263, eerste lid, BW. Deze toets wordt los van hetgeen partijen hebben aangedragen, dus ambtshalve, uitgevoerd en op basis van de feiten en omstandigheden op het moment van beoordelen. Gelet op de aanleiding en inhoud zal de rechtbank de schriftelijke aanwijzingen in samenhang beoordelen, tenzij enig onderscheid van belang is.
De rechtbank is van oordeel dat beide schriftelijke aanwijzingen zijn gegeven ter uitvoering van de taak van de gecertificeerde instelling en dat zij betreffen de verzorging en opvoeding van [minderjarige02] en [minderjarige03] (en uiteindelijk ook [minderjarige01] ). De gecertificeerde instelling heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de schriftelijke aanwijzingen niet zien op de omgang tussen [minderjarige01] en de vader. Contactherstel tussen [minderjarige01] en de vader zal een aandachtspunt zijn bij het traject van [minderjarige01] bij Curium. Verder is in het kader van de bevoegdheid van de gecertificeerde instelling tot het geven van de schriftelijke aanwijzingen relevant dat bij beschikking van deze rechtbank van 15 februari 2022 is bepaald dat het contact tussen de vader en de kinderen onder regie van de gecertificeerde instelling dient plaats te vinden. In die beschikking zijn uitgangspunten gegeven voor de frequentie, duur en begeleiding van de omgang, in de vorm van een opbouwregeling die toewerkt naar onbegeleide omgang. Zodoende heeft de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzingen gegeven ter concretisering van de omgangsregeling en daarmee ter uitvoering van voornoemde beschikking van de rechtbank. De rechtbank stelt verder vast dat de moeder hiermee niet instemt en niet meewerkt aan het plan van aanpak om (onbegeleide) omgang tussen de vader en de kinderen te realiseren. Dat wordt ook niet betwist. [minderjarige02] en [minderjarige03] hebben sinds 24 februari 2023 geen contact meer met de vader gehad. Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de gecertificeerde instelling de bevoegdheid toekwam om de moeder de schriftelijke aanwijzingen van 28 februari 2023 en 1 mei 2023 te geven.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de gecertificeerde instelling de bevoegdheid tot het geven van de schriftelijke aanwijzingen op een juiste manier heeft aangewend, aan de hand van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de aangedragen gronden.
De rechtbank overweegt dat tussen de gecertificeerde instelling en de moeder een patstelling is ontstaan over de omgang tussen de vader en de kinderen. Dat de situatie rondom het contactherstel met de vader leidt tot onwenselijke spanning bij de kinderen is niet in geschil. De visie op de oorzaak daarvan en de mogelijke oplossingen verschilt wel.
Kort gezegd stelt de moeder dat de spanning wordt veroorzaakt door het hebben van omgang met de vader en ervaringen van de kinderen met de vader in het verleden. Zij heeft zorgen over de draagkracht van de kinderen en wijst - ter onderbouwing van die zorgen -op hun gedrag. Zij ziet dat het blijven ‘pushen’ van de kinderen te belastend en juist stress-verhogend is. In haar optiek lijdt de gecertificeerde instelling aan tunnelvisie als het gaat om het realiseren van omgang. Uit de diverse hulpverleningstrajecten is naar voren gekomen dat de kinderen eerst rust nodig hebben. Curium stelt niet te kunnen starten met de behandeling van [minderjarige01] zolang er onrust over de omgang is. Het gaat dan niet alleen om het contact tussen [minderjarige01] en de vader, maar ook over de onrust rondom de omgang met [minderjarige02] en [minderjarige03] , die zijn weerslag op [minderjarige01] heeft. De moeder heeft het gevoel dat de gecertificeerde instelling de kinderen niet de ruimte geeft om mogelijke traumatische gebeurtenissen te verwerken.
De gecertificeerde instelling stelt dat de spanning wordt veroorzaakt door de manier waarop de moeder omgaat met de (potentiële) rol van de vader in het gezin. De moeder wordt daarbij beïnvloed door haar eigen spanning en ervaringen. Volgens de gecertificeerde instelling moet de moeder worden ondersteund om de omgang te normaliseren, bijvoorbeeld met behulp van Family Supporters en de psycholoog (punt 5 en 6 in de schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2023). De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij deze hulpverlening op dit moment al accepteert. Family Supporters is echter niet meer betrokken bij het gezin. Volgens de moeder is dat omdat Family Supporters geen aanleiding zag de hulp voort te zetten, volgens de gecertificeerde instelling omdat de moeder geen hulpvraag heeft en zij de begeleiding wenste af te sluiten. De rechtbank constateert dat de moeder en de gecertificeerde instelling hierover een andere lezing hebben, maar ook dat de moeder het belang van ondersteuning op dit vlak nog onderschrijft.
De moeder stelt dat de belangen van de kinderen en haar eigen belangen onvoldoende zijn meegewogen in de schriftelijke aanwijzingen. Er is onvoldoende gekeken naar wat er is gebeurd in het verleden, wat de kinderen daarover zeggen en wat zij nu nodig hebben, namelijk rust die er volgens de moeder alleen kan komen als er geen omgang met de vader is. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat de gecertificeerde instelling het belang van de kinderen niet vooropstelt of partijdig zou zijn. In de optiek van de rechtbank heeft de gecertificeerde instelling passend gereageerd en gehandeld naar aanleiding van de zorgelijke uitspraken van de kinderen, door de vermeende incidenten te laten onderzoeken door deskundig te achten instanties. Er zijn medische, forensische en strafrechtelijke onderzoeken gedaan. Uit die onderzoeken zijn geen concrete aanwijzingen voor onveiligheid in het contact tussen de vader en de kinderen naar voren gekomen. De rechtbank gaat in dit verband voorbij aan het door de moeder nog als productie 13 overgelegde stuk van de gezinscoach. Niet alleen is de gecertificeerde instelling in het geheel niet betrokken geweest bij dit onderzoek, maar het is ook zeer de vraag of dit onderzoek als met voldoende deskundigheid uitgevoerd kan worden beschouwd.
Ter waarborging van de veiligheid en in het belang van de kinderen heeft de gecertificeerde instelling de omgang steeds begeleid en een veiligheidsplan gemaakt waarbij ook familieleden van de vader - dus familieleden van de kinderen zelf - zijn betrokken.
Dat de omgang door de gecertificeerde instelling zelf is begeleid, is niet te zien als partijdigheid. Omdat er lange wachtlijsten zijn bij diverse geschikte instanties, ligt het voor de hand dat de gecertificeerde instelling zelf in actie is gekomen, mede ter uitvoering van eerdere beslissingen van deze rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is begeleiding door het netwerk van de vader op termijn, met de nodige veiligheidsafspraken zoals door de gecertificeerde instelling voorgesteld en besproken, een passende overgang naar uiteindelijk onbegeleide omgang.
De rechtbank constateert, met de gecertificeerde instelling en de moeder, dat er een dilemma is ten aanzien van de omgang, omdat de huidige situatie hoe dan ook veel spanning bij de kinderen veroorzaakt. Uitgangspunt is dat de spanning bij de kinderen, voor zover die samenhangt met de omgang met de vader, moet afnemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is alleen het stoppen van de omgang daarvoor echter geen oplossing, nog daargelaten dat geen contact hebben met de vader ook niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank is er onvoldoende van overtuigd dat het volledig stopzetten van de omgang tot meer rust voor de kinderen zal leiden. De draagkracht van de kinderen is uiteraard belangrijk, maar het is de rechtbank niet gebleken dat hulpverlening aan de kinderen ter versterking van hun draagkracht niet kan plaatsvinden terwijl er contact met de vader is. De moeder heeft ter zitting ook aangegeven dat de omgangsmomenten van [minderjarige02] en [minderjarige03] met de vader prettig (zijn) verlopen, en dat het haar gaat om de spanning die daarna bij de kinderen los komt. Het verstevigen van de begeleiding van de moeder, [minderjarige02] , [minderjarige03] en [minderjarige01] (in aanloop naar de behandeling bij Curium), zoals door de gecertificeerde instelling voorgesteld en ook besproken met de moeder en bij Curium, is voor het wegnemen of verminderen van die spanning naar het oordeel van de rechtbank geëigend en geschikt. Het effect daarvan zou naar het oordeel van de rechtbank verder versterkt kunnen worden als de moeder zich voor die begeleiding vanaf nu volledig zou kunnen inzetten, in plaats van te blijven inzetten op eerst stoppen van de omgang.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te bepalen dat de omgang moet stoppen. Verder acht de rechtbank het van belang dat de begeleide omgangsmomenten tussen [minderjarige02] , [minderjarige03] en de vader zo snel mogelijk hervat worden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is voor vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzingen. Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de moeder zich tegen (onbegeleide) omgang met de vader blijft verzetten en niet bereid is mee te werken. Dit heeft tot gevolg dat de kinderen op dit moment het contact met de vader wordt onthouden. Bij die stand van zaken, en in het licht van de bovenstaande overwegingen, heeft de gecertificeerde instelling naar het oordeel van de rechtbank belang bij de door haar gevraagde bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023.
De rechtbank zal de schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023 bekrachtigen en overweegt daarbij als volgt. Bijlage 1 van de aanwijzing van 28 februari 2023 bevat een planning voor bezoekmomenten van [minderjarige02] en [minderjarige03] bij vader thuis, die ziet op twee keer begeleide omgang gedurende de week en vervolgens twee keer begeleide omgang op zaterdag in de even weken van 11 uur tot 15 uur. Vervolgens is een bezoek iedere zondag in de even weken tussen 9 uur en 17.30 uur voorzien, waarbij de familie van de vader het bezoek begeleidt.
Aangezien [minderjarige02] en [minderjarige03] de vader inmiddels (opnieuw) ruim drie maanden niet gezien hebben, acht de rechtbank het van belang dat de omgang weer wordt opgebouwd. Daarbij gelden nog steeds de uitgangspunten die al zijn benoemd in de beschikking van 15 februari 2022. Dat betekent concreet dat er twee keer omgang zal zijn zoals opgenomen in genoemde bijlage 1 – waarbij de data van 24 februari 2023 en 1 maart 2023 gezien het tijdsverloop kunnen worden vervangen door andere data in de toekomst gelegen – met aansluitend de uitbreiding zoals opgenomen in bijlage 1. Het is daarbij in het licht van de bovengenoemde opbouw aan de gecertificeerde instelling om te bepalen wanneer met de bezoeken aan vader thuis kan worden begonnen. Voorafgaand daaraan ligt het voor de hand om aansluiting te zoeken bij de begeleide omgang zoals die plaatsvond voor februari 2023.
De rechtbank constateert ook dat relevante informatie van de psycholoog van de moeder, zoals over de hulpvraag, een behandelplan en de voortgang daarvan, niet door de moeder met de gecertificeerde instelling is gedeeld. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2023 op deze punten (5 en 6) te bekrachtigen.
Bekrachtiging van deze aanwijzing van 1 mei 2023 op de punten betreffende de omgang
(1 t/m 4) is niet meer aan de orde gezien de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023 en de daarin voorziene uitbreiding. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verdere uitbreiding van de omgang onderwerp van gesprek zal zijn na de in de schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023 voorziene evaluatie na drie en na vijf maanden.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2023 voor wat betreft hetgeen is opgenomen onder punt 5 en 6;
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023 en de daarbij behorende
bijlage 1;
wijst af de verzoeken van de moeder tot schorsing en vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 1 mei 2023;
wijst af het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 28 februari 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op 13 juni 2023 door mr. A.M.A. Keulen, mr. E.E. Schotte en
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechters, met mr. S.T. Viezee als griffier.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open, maar slechts cassatie in het belang der wet.

Voetnoten

1.Zaaknummer C/09/642963 / JE RK 23-333: op dit verzoek is afzonderlijk beslist.